waar in Cupido was gedoken,
Slechts deze week alleen kan hij uw bijzijn smaken,
Uw vriendlijk bijzijn meer dan bergen schats geacht;
De aanstaande wenkt hem weer tot zijn gewone zaken;
Daar hij op dit verzoek een gunstig antwoord wagt
Wel Edele Gestrenge Heer!
Uw WelEdgestr. onderdanige
Dienaar
G. Outhuys.
's-Gravenhage
10 January 1792.
|
-
voetnoot1)
- Gerrit Outhuys (1773-1835), geb. te 's-Grh., sedert 1791 theol. stud. te Leiden. Zijn ‘brave’ Ouders schijnen, althans in zijn brieven van 1795, goede kennissen van B. De zoon dichtte reeds op 15-j. leeftijd. Van zijne pas in 1820 uitgeg. Jeugdige Gedichten verschenen vele eerder in de Werken van het Haagse Gen. (waarvan hij aankwekeling is geweest: Naaml. 1790), in de Kl. Dichterl. Hss. van Uylenbroek, in de Eerstelingen van het Leidse Studentendichtgezelschap ‘Non arte, sed amore poësios’, en in dichtlievende almanakken. Blijkens dezen rijmbrief stond hij met B., die later een Capadose schreef, hem van zijn zevende jaar af gekend te hebben (M.-V, 28), reeds veel eerder ook in letterkundig contact dan Koll. vermoedt (I, 224). In '93 dicht hij verschillende ‘erotiques’ in den trant van B. en Kinker. B. zal hem in contact hebben gebracht met Uyl., in wiens mengelwerkje O. in 1793 debuteert. Zijn studie in de Oosterse talen boezemt B. levendig belang in. Hij wordt hem allengs een goed vriend, voor het leven. In '95 vergezelt hij hem een eind weegs, bij zijn uitzetting uit Den Haag, en verzorgt hij de correctie en de uitgave van den Ibn Doreid. Mij Ltk. bewaart behalve dezen rijmbrief en een vers op den dood van B.'s tweede zoontje, 17 Aug. 1794, get. Desiderius Oecoplejus (-plejus opzettelijke verminking van Gr. palaios - oud?) nog 23 kleine gedichtjes (‘bijschriften’) op B., uit later jaren. Sedert 1797 is hij predikant, van 1812 tot zijn dood in 1835 te Minnertsga in Fr. (Nw. Biogr. Wb. III; Voorwoord Jeugdige Gedichten, Franeker 1820; Voorrede Ibn Doreid; A. de Jager, Bijdr. tot de lijst van B.'s werken, Alg. Letterl. Maandschr. 1850, no.
2).
-
voetnoot2)
- ‘De gelukte List’, Kl. Dichterl. Handschr., 6e Schak., 142-144; herdrukt in Jeugdige Gedichten, 59 vv.
|