Briefwisseling. Deel 1. 1772-1794
(1955)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtelijk beschermd271. Bilderdijk aan S. Elter, 11 Maart 1790.Hs. Bild.-Mus.
Waarde Broeder, Ter genegen voldoening aan uw nader vragen dient gereedelijk, overeenkomstig met uw eigen oordeel (als ik uit uw schrijven opmake) dat het eene uitgemaakte waarheid is, dat aan ieder lid eener vergadering competeert ‘het doen van zoodanige aanteekeningen of protesten tegen eenig besluit van de vergadering ten zijnen bijwezen genomen, als hij tot zijne decharge noodig oordeelt: dat geen meerderheid, hoe groot ook, hem daar in beletten kan; maar dezelve aanteekeningen of protesten dadelijk moeten aangenomen worden, zonder eenige exceptie, dan alleen voor zoo verre zij injurieuse of hoonende woorden zouden mogen bevatten.’ En dit is te klaarder, en de absurditeit van aan de meerderheid eenig oordeel over het al of niet aannemen van protesten etc. toe te schrijven, te aanstootelijker, daar het in zich zelfs blijkbaar is, dat een protest altijd een oppositie tegen 't gedeclareert begrip der meerderheid inhoudt, en dat die oppositie zelfs het wezen of de essentie van elke zoodanige aanteekening uitmaakt. - Nu is 't ongerijmd, dat iemand zou mogen beoordeelen, of naar willekeur toelaten of niet toelaten, het geen direct tegen hem ingericht is; | |
[pagina 238]
| |
en dus, rechter en partij zijn te gelijk. Voeg er bij, dat zoo 't aan de vergadering stond een protest te verwerpen, zij dan ook haar leden en elk derzelven tegen zijn wil zou kunnen verbinden voor gevolgen, waar hij niets toe gecontribueert had. Zie daar, waarde Broeder, 't geen ik meen, dat alles behelst wat ik op de beide nu voorgestelde vragen kan antwoorden. Maak deswegens geen complimenten, maar geloof, dat het mij aangenaam is, zoo ik u van eenig nut kan zijn; en dat ik 't een blijk van uw vriendschap acht, mij daartoe gelegenheden te geven. Bij voorraad dank ik UE, voor de moeite met het Russisch stuk genomen. 't Zal best zijn, dat ik 't in nieuwer letter overschrijf, en u dan 't een en ander te rug zende, om op nieuw een tentatif tot vertaling te doen. Want ik wilde de vertaling gaarne ongepraeoccupeert gemaakt hebben. Intusschen verwondert het mij, dat men dat schrift in 't geheel niet meer lezen kan, daar het toch zoo heel oud niet is; zijnde 't stuk van Czaar Alexis Michaëlowitz, die gij weet wanneer geleefd heeft.Ga naar voetnoot1) 't Doet ons zeer aan, de nare situatie van Nicht van Onna te vernemen. Het doorliggen is aan personen van hooge jaren zeer eigen, en dikwijls doodlijk, en dus heb ik mij wel kunnen voorstellen 't geen UE. van haar schrijft. Haar lijden moet vreeslijk zijn, en och, of we haar eenige verlichting, eenige verkwikking konden toebrengen! Doch groet haar Ed. van ons, en verzeker haar (bid ik) van ons hartlijk deelnemen en oprechte affectie. Ik sluit met de volmaaktste tederheid, en Broederlijken groet ook aan Zuster (onder reserve echter van de Ode!Ga naar voetnoot2)), Waarde Broeder, Uw beminnende Broeder, Bilderdijk. 's-Gravenhage, 11 Maart 1790.
A Monsieur, Monsieur Elter, Notaire &c. &c. Keizersgracht, bij de Leydsche Gracht à Amsterdam. |
|