266. Bilderdijk aan A. Loosjes Pz., 17 Jan. 1790.
Hs. niet meer aanwezig. Gedrukt in Brieven, uitgegeven door Messchert, I, 228-235.
p. 228: |
[bewerking van Van Harens Geuzen] zie brn. 49, 69, 81, 97, 131, 220. Loosjes gaf in 1790 uit: De Watergeuzen, Heldenspel. - [het eerste Oranjedragen] het belangrijke, van veel studie der Vad. gesch. getuigende betoog dient men wel strikt te betrekken op de vraag: het dragen van Oranje, n.l. in linten, koorden en strikken (vgl. Fingal I, 175, DW. II, 492). Waar B. soms daarbuiten schijnt te treden, zou zijn voorstelling achterhaald moeten heten door onderzoekingen van de 19e en 20e eeuw, te beginnen met J.C. de Jonge's studie Over den Oorsprong der Nederlandsche Vlag (1831). De vlag met de kleuren van |
| |
|
den prins: oranje, wit en blauw, dook in 1572 (of al even eerder) allerwegen op, en ook in sjerpen, ja zelfs kousen, werden die kleuren als symbool van den strijd tegen Spanje onder Oranje aangewend. - [de onderneming van mijne beschaving] in zijn studententijd. |
p. 229: |
[Brederode, Egmond, Hoorn, Palland] Hendrik van Br.; Lamoraal, graaf van E.; Philips, graaf van H.; Floris I van P., graaf van Culemborg. |
p. 231: |
[Aranje] zie Wb. Ndl. Taal XI, 1439. - [Lumei... Boisot] Guill. de la Marck, heer van Lumey en Louis de Boisot, geuzenadmiraals. - [mijn Meer-bet-oud-overgrootvader] Phil. Cornz. Boom, zie pp. 71v., 78 vv., 155n. |
p. 232: |
[den gevangen graaf van Bossu] stadhouder des Konings, in den slag op de Zuiderzee in 1573 door de geuzen gevangen genomen. |
p. 233: |
[mijn Oudovergrootvader] Lambert Joris van Bilderdijck, geb. 1633. Volgens Wildeman (Gedenkb.-1906, 33) zou hij vóór Maart 1671 en verm. in O.I. overleden zijn. - [mijn overgrootvader] Isaak van Bilderdijck, geb. 1657, te Leiden, wrsch. in Amst. gest. Hier blijkt dan het door W. niet gevonden sterfjaar 1749. Maar B. kan ook op voorouders van anderen naam dan Bilderdijk gedoeld hebben. - [noot (1)] DW. VI, 466 (B. vermeldt hier den brief van Loosjes i.v.m. zijn Watergeuzen) en II, 491-2 (aant. bij Fingal over den oorsprong v.d. prinsenvlag). - [de plaat in Hoofts historie] deze plaat komt pas voor in den vierden druk, van 1703. - [een Oudoom] hier zal een broeder van zijn grootvader Duyzenddaalders bedoeld zijn; zij waren kleinzoons van Debora Laurentius, en wrsch. achterkleinzonen van Ds. Laurentius, den kleinzoon van Phil. Cz. Boom. |
p. 234: |
[Treurspel in den Griekschen smaak] Cuenna, Treurspel, Hrl. 1791. ‘Een draak’, oordeelt Mej. Dr. de Haan in haar diss. Adriaan Loosjes (216). - [bij 't ontwerpen blijft het] vgl. Koll. I, 447. - [gevoelens omtrent verdraagzaamheid van begrippen] vgl. br. 91: M.-I, 218. - [dat ik... onafhangklijk heb kunnen blijven] in '87 had hij beslist geweigerd deel te nemen aan reactie tegen de onderliggende partij en daarom het enige ambt dat hem convenieerde, dat van adv.-fiscaal, geweigerd M.-II, 22, 50v.; Gesch. d. Vad. XII, 83, 217). - [Of ik dat nog ben enz.] vgl. G.d.V. XII, 79v., 83v., DW. VIII 402, Koll. I, 199v. B. veroordeelt de na 1787 gevolgde politiek. |
p. 235: |
[uw partij] Loosjes had in zijn letterkundigen arbeid duidelijk partij gekozen: hij schreef in 1785 een treurspel Capellen tot den Poll, in 1786 een toneelspel Gevaarts en Gijselaar. - [de personeele betrekking tot den Prins] vgl. p. 231 m. - [Homerus] zie voorg. br. |
|
|