207. Bilderdijk aan Cath. Reb. Woesthoven, 28 Jan. 1785.
Hs. U.B. Amsterdam; B. 12g. Gedrukt: Eerste Huwelijk, 130-132.
Collatie: |
P. 131, r. 2, 3 v.b. lees: en van alle wraak gezuiverd. R. 12 v.b.: Hij, lees: hij. |
|
Annotatie: |
p. 130: |
[zoovele vruchtlooze stormen op Uw achterhouding] Er kan verband zijn met br. 202, maar die achterhouding is blijkbaar reeds langer door B. gevoeld, en vergeefs bestreden, maar als begrijpelijk, vaker mondeling dan schriftelijk. Op 23 Sept. '84 drong hij ook in brief tot oprechtheid, vertrouwelijkheid (br. 169, E.H. 96 v.). Dat De Mikker in het spel is, lijdt geen twijfel. C.R. had bij hem ingewoond, hij verrichtte klerkendienst bij Van Goens, die op vriendschappelijken voet met hem stond (zie p. 165 n). Hij zal ook de bemiddelaar zijn geweest van de kennismaking van B. met C.R. (zie p. 160 o). Wat had zij nu te zijnen opzichte voor haar minnaar steeds verborgen? Wij kunnen aan drie dingen denken: 1. een innige verhouding van haar met De M. in vroeger tijd; |
| |
|
2. omgang met een anderen man vóór de kennis aan B., waarvan De M. te veel wist; 3. het telkens vergen van geldelijke hulp van haar of door haar invloed van anderen (b.v. haar ouders) en met zinspeling op wat hij over haar omgang met B. zou kunnen bekend maken. Het eerste schijnt volstrekt uitgesloten: dan zou B. heel anders gedaan hebben, dan wij zien. Voor het tweede vinden wij nergens wezenlijken grond, en B. zelf was overtuigd, haar eerste liefde te zijn (E.H. 62). Zijn uitingen in dezen brief p. 130 o., 131 o. en 133 m. zouden op zo'n onthulling kunnen wijzen, maar een andere opvatting is ook mogelijk. Het derde schijnt in elk geval aan geen twijfel onderhevig, en past ook bij zijn praktijken van latere jaren. Wilde hij haar in eigen geknoei min of meer betrekken? - [moest koopen] d.i. zou moeten kopen. - [den Afgod] van eigenzoekelijkheid, van geldingsdrang. |
p. 131: |
[van wraak zuiver hield,...] zij vulle zelf in: vergeten, verloochenen. Want zij, die De M.'s lelijke praktijken zo lang door haar zwijgen dekte, eist nu wraak, streng en onmiddellijk. B. tracht haar van dien eis terug te brengen met religieuze, ethische, practische argumenten. - [hem... miskennen, hem hoonen] hem, d.i. ‘den God van zachtmoedigheid’. Men bedenke dat B. hier spreekt in striemende, haar tot bezinning drijvende, ironie; in de volgende alinea's spreekt hij zijn gevoelens rechtstreeks uit. - [Wat is er van het overige?] blijkbaar heeft De M. behalve haar ouders ook nog anderen uit hun omgeving afgezet of opgelicht. B. staat hier voor moeilijke vragen: zal zij haar eigen schuld ten laatste toch nog kunnen en willen inzien (131 o., 133 b.), en eindelijk zich in volle oprechtheid (132 o.) aan hem geven; of zal hij met haar moeten breken? Dat kàn (en mag) hij niet (130 o., 132). Moet hij opspraak, oneer over zijn aanstaande vrouw riskeren? Zal hij dan den ijverigen, maar onbetrouwbaren en vrijpostigen assistent aan de kaak kunnen stellen, of dient hij (de ergste gaten te stoppen - vgl. E.H. 125 - en) den gevaarlijken man te ontzien en te paaien? Dit laatste is zijn eergevoel te machtig. Hij kiest straks den middenweg: den man klaar doen blijken, dat men hem doorziet, hem aanhouden onder stage controle, en tot zwijgen nopen uit eigenbelang, hem daarbij ook de kans geven tot betering (volg. br.). |
|
|