138. Bilderdijk aan Cath. Reb. Woesthoven, 23 Juli 1784.
Hs. U.B. Amsterdam; B. 10h. Gedrukt: Eerste Huwelijk, 64-67.
Collatie: P. 64, r. 3 v.o. ofschoon, lees: alschoon. P. 65, r. 11, 12 v.b. aanbidlijke, lees: aanbiddelijke; r. 10 v.o. (id. p. 66, r. 4 v.b.) voortreffelijk, lees: voortreflijk; r. 3, 2 v.o. tederheid, lees: teêrheid. P. 66, r. 12 v.o. schuldige, lees: schuldigste; r. 10 v.o. hatelijk, lees: haatlijk; r. 3 v.o. Onmenschelijke, lees: Onmenschlijke. - De noot op p. 65 is door Van Vloten op het hs. geschreven.
|
|
Annotatie: |
p. 64: |
['t gewicht Uwer ongenade enz.] wat de reden was, kunnen wij slechts gissen, maar in elk geval gevoelt B. zich ‘de ongekreukte deugd zelve’. Hij heeft zich niets te verwijten, maar tot een ‘onwaardige daad, hoe gering ook’, is hij niet bereid. |
p. 65: |
[misbruik van vertrouwen] niet tegenover C.R., zoals in br. 123 (E.H. 56), waar zij hem dit verwijt, maar tegenover anderen, door haar geëist! Is juist nu aan B. de kans op een eervolle plaats aan de Secretarie van den Prins definitief ontgaan (vgl. volg. br.) en heeft zij daartegenover een krasse daad gevergd, als b.v. het opgeven van alle bemoeiienissen met de prinsgezinde actie? Of heeft zij buitendien de breuk geëist met bepaalde, haar onwelgevallige, politieke vrienden, b.v. de Luzac's? Of het prijs geven van politieke geheimen? In het geheim werken was in den fellen partijstrijd aan de orde van den dag. |
p. 66: |
[van een drift, die U blootstelde] B. heeft zich opgewonden, in een driftbui haar te weinig ontzien, haar ‘blootgesteld’ (de term zal van hèm zijn): in een pijnlijke positie, in een ongunstig licht gesteld. Niet alleen de weigering, ook de wijze waaròp had haar hevigen toorn gaande gemaakt. Al ras in zijn tomeloze verliefdheid teruggevallen, stemt hij nu dat tweede verwijt volledig toe. - [zo gij waarlijk gelooft... zo Uw hart mij veroordeelt] nog even een beroep op beter begrip en gevoel. - [doodelijkst aller vonnissen enz.] hij beseft wel, dat zij deze consequentie niet bedoelt. - [een zalige Eeuwigheid... gezaligde ziel toe te vloeien] de gedurige vergelijking van C.R. met godin, goden, Godheid, die aangebeden worden, en van het geluk dat zij hem schenkt, met de (hemelse) zaligheid, doet vreemd aan bij den man, die zich Voetsiaans-Gereformeerd noemde en een degelijk kenner van den (gereformeerden) Catechismus (E.H. 17/18). Soms zegt hij er bij, dat het geijkte verbeeldingsproducten zijn (E.H. 65), maar herhaaldelijk vermengt hij deze mythologische ijdele praal met de heiligste dingen van het christelijk geloof: E.H. 48 o., 64 o., 65 b. Deze onzinnige, onchristelijke mensvergoding erkent B. in deze briefwisseling een enkele maal zelf: E.H. 82/83. Hier (66) hebben we echter met iets anders te doen. De christelijke leer, dat God ‘nog heden ten dage aan een iegelijk zijne huisvrouw gelijk als met zijn hand toebrengt’ (Geref. Huwelijksformulier), breidt hij (niet ongewoon) uit tot de verbondenheid die nu al bestaat tussen hem en Cath. Reb. Al zou haar bezit hem worden ontrukt, hij zou haar als de éne, voor hem bestemde, blijven beschouwen tot zijn dood toe, die in zijn ellende dan
spoedig komen zal. Als hij dan onder de gezaligden verkeren zal - de opkomende vraag: geloofsverzekerdheid of rhetorische traditie? onderdrukken wij - zal het hem als een hemels recht vergund zijn, gemeenschap met haar te herkrijgen (terwijl zij nog op de aarde is) in het oefenen van in-vloed op haar; heilig, geestelijk, in de volkomenste zuiverheid. Met deze gedachten sluit B. zich aan bij de velen, die in dezen tijd zich bezig hielden met speculaties over de mogelijkheid en de wijze van gemeenschapsoefening van de gezaligden in den Hemel met hun geliefde betrekkingen op de aarde, als Van Alphen, Von Haller, Lavater, Klopstock. Ook in latere levensperioden vinden we bij B. derg. opvattingen. Zie Bavinck, B. als Denker en Dichter, 74/75 (met foutieve verwijzing naar Brieven IV 129; moet zijn 119); Koll. II, 101 v.; DW. XI, 133 vv. en 221. - [voor 't Heelal] in de volkomenste verborgenheid en vergetelheid. |
p. 66/67: |
[wat ontrukt zich Uw edel hart mijnenthalve?] ironisch: hoe kunt gij, in uw edelmoedigheid, dat nog van U zelf gedaan krijgen? |
p. 67: |
[ik ben niet gezien] heeft zij, onder een voorwendsel, gevist, of hij na de scène van gisteren vandaag zijn gewonen gang weer is gegaan? Het antwoord is |
| |