Briefwisseling. Deel 1. 1772-1794
(1955)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 163]
| |||||
Mag ik tot een godheid nadre?
ja die nadring staat mij vrij.
ja een vrugt van 't dankend harten!
't eenigst offer dat ik wij;
godheên zag men nooit verwijzen
't kleenst dat m'op hun outer bied:
ja een enkel wierook geurtien
dat zelf belgt de godheid niet!
ik neem dan vrijheid toe te treden
door welmeenendheid bestierd;
met 't gewrochte van mijn vingers
daar d'erkentlijkheid in zwierd.
't is gering, ja u onwaardig:
dit erken ik, dierbre vriend!
maar waar word op deze aardboom
u iets waardigs toegediend?
waan ook niet dat 'k mij vermeeten
u te roemen op mijn halm
neen gij tokkeld gouden snaaren
en ik zing met schorre galm
schouw slegts de aangebode gifte
zie daar in een dankbaar hart!
en vergeef dat ik 't u verge
zo dat zelf uw gunst niet [zart?]Ga naar voetnoot*
C.R. Woesthoven.
|
|