Briefwisseling. Deel 1. 1772-1794
(1955)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtelijk beschermd95. Bilderdijk aan Prins Willem V, medio Februari 1784.Ongedateerd. Copie, van de hand van Bilderdijk, Kon. Ak., Cat. Hss. no. xcviii (Koll. I 143 n geeft onjuist no.).
Doorluchtige Hooggeboren vorst en Heer! Door een samenloop van omstandigheden mij verplicht hebbende gevonden, om terwijl ik de Academie zelfs nog niet verlaten had, mij dien genen te toonen, die zijn geweten niet aan zijn fortuin wilde opofferen noch zijne gevoelens naar de heerschende partijschappen plooien, maar aan de beginsels van een eerlijk man gehecht, de Waarheid, het recht en zijn Burgerplicht boven alles waardeerdeGa naar voetnoot1), heb ik nevens andere braven, niet zeldzaam aan de Lasterzucht onzer licensieuse dagen ten doel moeten staan.Ga naar voetnoot2) Ik heb dit altijd met die verachting beschouwd die de onwaardigheid van de zaak verdiende, en ik durf zeggen, met die onverschilligheid, die alleen de overtuiging van wel te doen voor het oordeel van anderen ingeeft. En, zoo weinig een misplaatste gevoeligheid voor die verongelijkingen mij vervoerd heeft, om uit een beginsel van wraakzucht mij | |
[pagina 154]
| |
buiten mijn' postGa naar voetnoot3) en ongeroepen tot een' onvoorzichtig voorvechter op te werpen, even weinig heeft mij die smaad afgeschrikt, om waar het mijn post van mij vorderde, of waar mijn geweten mij overtuigde van nut te kunnen zijn, de goede zaak onbeschroomd te verdedigen, voor te staan, en te bevorderen; terwijl ik mij altijd voorstelde, dat de onberispelijkste zedelijkheid de volkomenste waarborg zou zijn van de zuiverheid der beginselen, die mij deden handelen. Thands echter, Doorl. Vorst, heeft men de gevoelige plaats van mijn hart weten te treffen, en mij op een laesive wijze in datgene aangetast, dat dus verre door de moordzuchtige schendschriften zelve ontzien was: mijn zedelijk character naamlijk. En hier toe heeft men mijn aannemen van de verdediging van den mishandelden VerbruggeGa naar voetnoot4) en hetgene door mij in die zaak is verricht geworden, als eene geschikte gelegenheid aangegrepen; met mij bij een' der publijke Couranten (de Nieuweramstelsche bij VerlemGa naar voetnoot5) uitgegeven van den 11n laatstleden) te prostitueeren, als hadde ik mij niet ontzien, om op den 31n bevoorens een' nacht in een diffameerend gezelschap en onder indecente losbandigheden door te brengen, en zelfs deswegens eene reprimande van den President van den Hove moeten ondergaan.Ga naar voetnoot6)
Doorluchtige Vorst! Een beschuldiging van dien aart kan door mij niet geamoliëertGa naar voetnoot7) worden zonder te blozen. Die genen, bij wie ik de eer heb van mijn vroegste jeugd af bekend te zijn, waaronder mannen, die met het vertrouwen Uwer Doorl. Hoogh. vereerd zijn, kennen mijne delicatesse op dat punt, waaromtrent ik, naar 't voorgeven van den Courantier, mij zoo verre vergeten zoude hebben, en zullen mij recht doen. En ik mag mij beroemen (U.D.H. vergeve deze uitdrukking aan iemand, die uit plichtsbetrachting zich geene verdienste wil maken, doch de waarde van een' irreprehensiblenGa naar voetnoot8) wandel dan voornaamlijk gevoelt, wanneer hij gelasterd wordt) dat geheel mijn levensloop mij een getuigenis geeft, dat daar incompatibelGa naar voetnoot9) mede is. Ik kan dus, met een hart dat zich nooit iets te verwijten gehad heeft, ook die lastersmet afschudden; doch mij- | |
[pagina 155]
| |
ne gevoeligheid van ziel laat mij met dat alles geene onverschilligheid toe op zoo teder een onderwerp: - en te minder, daar de zaek van dien aart is, dat zij mij bij Uw D.H. zoude kunnen doen voorkomen, als die mij, zo niet aan een mij onteerende en niet met mijne qualiteit overeenkomende buitenspoorigheid, ten minste aan eene onvoorzichtigheid zoude hebben schuldig gemaakt, die mij dat vertrouwen onwaardig zou toonen, hetwelk Uw D.H. mij de gunst bewijst van wel in mijne denkwijze te willen stellenGa naar voetnoot10), en 't welke ik op al zijnen prijs schat. Te gevoelig voor de goedkeuring van een' Vorst, op wiens Doorl. geslacht ik de eer hebbe in 't mijne meer dan eene betrekking te hebben, wiens roemzuchtig Huis de mijnen reeds voor eeuwen met goed en bloed gediend hebbenGa naar voetnoot11), en voor Wien 't onverbreekbaar attachement met het bloed mijner ouderen op mij is overgegaanGa naar voetnoot12), en door de vurigste Vaderlandsliefde en eene volmaakte convictie van de verknochtheid van het welzijn des Vaderlands aan de belangen van Uwe D.H. onverwrikbaar bevestigd - Te (lees: te) gevoelig, zeg ik, voor die goedkeuring, kan ik mij niet dispenseeren van aan Hoogstdenzelven mij te verantwoorden: - niet door een rechtvaardiging van hetgeen er door mij is verricht - maar door een eenvoudig verhaal van hetgeen er is omgegaan.
Van den aanvang af van het ordr-proces, waar in de gedetineerde Verbrugge bij Schepenen van de Stad Delft niet ontfangen is dan na een voorafgaand beproeven, of men hem door de langdurigheid van een allerhardste gevangenis tot zoodanige confessie mocht kunnen dwingen, als de Hoofdoff.r van die stad noodig achtte om zijn vehemente wijze van procedeeren qualicumque modoGa naar voetnoot13) voor het uiterlijk te rechtvaardigen; waarvan men het echter naderhand voorzichtig geoordeeld heeft, af te gaan: van dien aanvang af schijnt men toegelegd te hebben om den gedet.e tot stappen te brengen, door welke de procedures, verder te voeren, verijdeld mochten worden, of ten minste, de zaak buiten haar beloop gebracht. Dus heeft men hem eenige weken gedurende tot zijn' eigen' CippierGa naar voetnoot14) gemaakt, de sleutels van zijne detentiekamer in zijne bewaring en | |
[pagina 156]
| |
ter zijner beschikking gesteld, ja -, hem boodschappen door de Stad laten doen: en hoe kon men sterker gelegenheid tot ontvluchting aanbieden? De gedet.e bleef echter zijn gevangenis houden, en wilde door middelen van recht, ontslaging verkrijgen, maar zich niet aan de gevangenhouding derobeeren. Thands veranderde men eensklaps van gedrag, en men begon hem te drukken, met alles wat mooglijk was om hem na zoo veel doorgestaan lijden, ten eenenmaal wanhopig te maken en tot het gedesespereerde besluit te doen komen, van liever zich ilicoGa naar voetnoot15) aan de veroordeeling van Schepenen te onderwerpen, dan tot de defensie van zijne onschuld nog langer in zulk een detentie te moeten blijven, die erger was dan de strafzelve, hem immer met mooglijkheid op te leggen. Op eens sneed men, tegen alle gronden van 't recht, hetwelk hem in dit proces alle gemakken en vrijheden veroorlooft, die met de bewaring bestaanbaar zijn, allen toegang van persoonen tot hem af, alleen zijne PractizijnsGa naar voetnoot16) uitgezonderd, en die zusterGa naar voetnoot17), bij welke hij te Delft gehuisvest was, en die hem in zijne gevangenis van 't benoodigde verzorgt: en men deed hem daar boven, de nachten, van 9 ure des avonds tot 's morgens na 9 ure, alleen in zijn detentiekamer opgesloten, doorbrengen, zonder dat er iemand op 't Stadhuis tegenwoordig mocht zijn, of de sleutels daar bewaard blijven, om in tijd van nood hem te hulp te kunnen komen. Men moest echter een kleur voor dat alles vinden, en wendde van de zijde des Hoofdofficiers zekere misbruiken voor, die de ged.e van zijne vorige vrijer detentie gemaakt zoude hebben even of zoodanige misbruiken waarover de gedet.e zelfs niet aangesproken is, en die 't van den Off. afhing, op eene behoorlijke wijs voor te komen, denzelven gerechtigden om hem dat gene te ontnemen, het welke naar alle rechtsgronden den gevangenen in ordr proces zijnde, toekomt. - Van die misbruiken, waaromtrent mooglijk wel eenigen grond van beklag kan gegeven zijn, weet ik alleen, dat men onder dezelven het geven van gastmalen geteld heeft aan Lieden, die nooit bij hem geweest zijn, en die op den tijd, dat zij voor gegeven wierden in zijne gevangenis onthaald te zijn, hun alibi konden aantoonen; doch zonder deswegens, niet tegenstaande de uitstrooier daarvan wierd aangewezen, de minste voldoening te kunnen erlangen. Tot opheffing der gemelde bezwaren te vergeefsch een addres aan Schepenen van Delft gemaakt hebbende, zag ik mij vervolgens genoodzaakt, de voorziening van den Hove Provinciaal, ingevolge de 7e en 38e artijkelen van deszelfs Instructie in te roepen. De Req.e ten dien einde gepresenteertGa naar voetnoot18), hield, behalven de algemeene | |
[pagina 157]
| |
gronden van rechte, ook nog eene drangreden, genomen van zekere toevallen welke de gedet.e in zijne gevangenis heeft gecontracteert, en die hem des nachts overkomende, het bijzijn van iemand, die hem de behoorlijke hulp konde toebrengen, en des noods, van buiten verzorgen, te noodzaaklijker maakte.Ga naar voetnoot19) Die Req.e werd op den voet van de Instructie en stijl van practijk, in handen van den Off.r gesteld om bericht, die, zoo ik terstond vernam en verwachten moest, dezen grond als een bloot voorwendsel zonder wezendlijkheid, tegensprak: en ik oordeelde mij dus verplicht, om, ten einde tot nader aandrang van mijn req.te in staat te zijn, mij-zelven van de waarheid dezer allegatieGa naar voetnoot20), die alleen op de geloofwaardigheid van den gedet.e berustte, die zekerheid te verschaffen, die ik noodig had, om met de fiducie van een eerlijk Advoct. voor mijn positivenGa naar voetnoot20a) in te staan. Hiertoe in die stricte gevangenhouding geen mogelijkheid zijnde door anderen, besloot ik dit door mij-zelven te onderzoeken, en nam daartoe den dag der gehouden pleidooie op de provisie van excarceratie.Ga naar voetnoot21) Dit, naamlijk, des avonds omtrent 7 ure afgeloopen zijnde, begaf ik mij met den Hr. Advocaat van HeusdenGa naar voetnoot22), die met mij van de Hage gekomen was en mij in het aanteekenen geadsistt had, en den Procurr. PetersenGa naar voetnoot23), bij den gedete, die niets minder verwachtte, dan dat ik den nacht bij hem doorbrengen zou, en alleen om eenig eenvoudig avondeeten voor ons zond bij zijne hier voorgem.e zuster: dewelke daarna met een' harer zoons bij ons op bleef zitten; terwijl, na 't vertrek van den Proc.r de gedet.e te bed was gegaan, en ook werkelijk kort na middernacht van de aangeroerde kwaal overvallen wierd. Na 't welke aan het oogmerk van mijn verblijf aldaar voldaan zijnde, ik echter genoodzaakt was, tot | |
[pagina 158]
| |
het openen van de Stadspoorten te vertoeven, en alzoo, den morgen af te wachten. - Van welk mijn onderzoek en deszelfs uitslag ik ook niet ontbroken heb, naderhand, aan den Commisss bij den Hove in die zaak gesteld (de Raadsheer NolstGa naar voetnoot24) zijnde) verslag te doen; die ook op het zelve niet alleen niets had aan te merken; maar tevens wegens de zekerheid, die ik hem van die ziekte kon meêdeelen, zijn genoegen aan mij blijken liet.
Dit eenvoudig narré zal, Doorl. Vorst, mijne verdediging zijn. En, daar ik niet anders gehandeld hebbe, dan gelijk ik mij in mijne functie voor 't belang van de zaak, welker verdediging ik op mij genomen had, en ter mijner eigen geruststelling verplicht hield; - daar ik in deze zaak (welke anders zoo geheel en al buiten den kring van mijnen pas opkomenden practijk is, en allergeschiktst om dien onder te houdenGa naar voetnoot25), en waar in ik in 't minste geen eigen voordeel heb kunnen bedoelen) mij niet blootgesteld hebbe aan alle de hatelijkheden, en ik mag zeggen, bitterheden, welke er voor mij uit te wachten stonden, dan alleen uit eenvoudige consideratiën van 't belang, van het welke ik haar achtte te zijn voor de goede zaak; wier publicque voorstanders geintimideert of gemoedigdGa naar voetnoot26) wierden naar 't besefGa naar voetnoot27) van de mindere of meerdere waarschijnelijkheid van een' gunstigenGa naar voetnoot28) uitslag dezer proceduresGa naar voetnoot29), die het algemeen zich niet aangewend heeft als 't gevolg van eene onvoorzichtigheid in het schrijvenGa naar voetnoot30), maar als een uitwerksel van het voorstaan van de zaak Uwer D.H. te beschouwen: - daar ik in dat alles mij vrij ken van alle andere consideratiën, dan die mij de getrouwste aankleving aan Uwe D.H. en Hoogstdeszelfs belangen moest ingeven, zo zij 't mij vergund, dat ik op de vrijspraak van Uwe D.H. gerust, met dien eerbied, dien elk Nederlander aan Uwen Doorluchtigen persoon en Hooge eerplaats verschuldigd is, en onder betuiging van 't onveranderlijkste en volkomenste devouement mij moog noemen, Doorluchtigste Hooggeboren Vorst en Heer, Uwer Doorluchtige Hooghd Ootmoedigste en onderdanigste Dienaar Wm. Bilderdijk |
|