|
Adrsz. was de oprichter van de Vaderl. Letteroefeningen, waarin deze zelf de boekbeschouwingen veelal verzorgde en zijn broeder Pieter, Adriaans Vader, het Mengelwerk. Adriaan was (sedert 1782) boekhandelaar; en stichter (in 1788), uitgever en mederedacteur van de Konst- en Letterbode. Hij was lid van het Leids Gen., sinds 1781, en schreef toneelstukken, romans (o.v.a. Maurits Lijnslager), zedelijke verhalen en vertogen, historische samenspraken enz. Veelschrijver; medestander van de patriotten; rationalistische braafheidsprediker; voorman in de Mij. tot Nut v.h. Alg. Zie over hem: Ma. Ha. de Haan: Adriaan Loosjes (1934, diss.). - [den eigensten Herderszang enz.] de Ὀαριστὺς van Theocritus, zie ann. p. 220, hieronder. - [De overstelping der ontallijke bezigheden, waarin ik mij tegenwoordig bevinde...;... thands zonder bediende zittende (wij curs.)] omstreeks dezen tijd zal B. geëmploieerd zijn in het Kabinet van den Thesaurier-Generaal Reigersman. Hij is nog geen jaar advocaat. In dien eersten tijd had hij naar eigen getuigenis slechts nu en dan ‘eenige zaken van onvermogende klagers’, die hem ‘eenige bezigheid’ gaven. Zijn Vader heeft hem na zijn vestiging nog een jaar onderhouden. (B. aan den Prins en aan de Prinses, 1797, Mij. Ltk. cod. 873; Meng. en Fragm., 12; E.H., 196; vgl. Wap, a.w. 79; Kluyver: Over B.'s maatsch. loopbaan tot 1795, in Versl. en Med. Kon. Ak. 5e R. dl. III, 400 vv., ook in Verspr. Opst., 226 vv.). Vgl. pp. 149 m., 155 n. |
p. 218: |
[de rampzalige partijschappen onzer dagen] vgl., ook aan Loosjes, br. 266 (M. I, 234). - [Vauxhal] tuin voor publieke vermakelijkheden. Sinds 17e E. in Londen, op plaats van oud riddergoed Fulkes Hall; sinds laatst 18e E. nagebootst in ons land. Over die te Rotterdam iets in Post van den Neder-rhijn IV 245 v. (1783). De Rotterd. Courant van 19 Aug. 1784 gewaagt van de Vauxhall als van een pleiziertuin met dans en muziek, tijdens de jaarlijkse kermis in het laatst van Augustus, ‘op de Groote Plaats van den Doele’, van 's avonds half tien tot twee uur 's nachts, met ‘koude keuken’. - [genoeg is om... enz.] op welke ervaring B. hier doelt, is ons niet gelukt, te vinden. |
p. 219: |
[in den stroom mijner ambtsbezigheden enz.] Vgl. ann. p. 217, hierboven. - [alle geschiktheid tot de Poëzij verloren] telkens herhaalde klacht, vgl. brn. 48, 53, 55, (eerste maanden van de studie), 72 en 74 (promotie in zicht). - [Offerzang] het eerste gedicht in beide edities van Mijn Verlustiging. - DW. IV, 239. - [Copijrecht... voorbehouden] vgl. p. 130 m. |
p. 220: |
[navolgingen, die Virgilius er van gemaakt heeft] Eclogae i, ii, iii, viii, ix, op versch. plaatsen. B.'s navolging: DW. IV, 249-251. - [Ὀαριστὺς] Minnekozing. Veldkout. DW. IV 251-256. Eerder gedrukt in Poet. Mengelstoffen van het Haagse Gen. X, 107 vv.; ofschoon dl. X ook het jaartal 1785 draagt, is toch deze uitgave iets vroeger, want de eerste helft van X verscheen al in 1784. Er is enig verschil van spelling, doch niet van lezing, met den lateren druk in de Bloemtjes (Nav. 1863, 210 onjuist). - [den Cyclops] pas in 1795 vertaald: De Cycloop, DW. IV, 259/260. - [de Dioscori] door B. nimmer vertaald, althans niet gepubl. - [Vaderlandsche Gedenkstukken] een bundel orangistische dichtstukken, dat jaar verschenen bij Heyligert, te Leiden, met een opdracht aan Z.H. Zie voor Kumpel p. 139 v. - [de Julia van onzen Feith] van ons medelid F., id. Leiden, 1783. |
|
|