| |
| |
| |
Sleutel of aanwijzing van het verband der bijvoegselen, nalezingen en na-nalezingen met den text des werks.
Eerste deel.
Bij Voorrede bl. x.Z. bladz. 211-217. |
Bij bl. xi (Cujacius en toulouse.) 217 v. |
Bij bl. xv. 219. |
Bij bl. xvi. 220 v. |
Bij bl. xxiv. 223 v. |
Bij den Text: bl. 21 v. (Oratie van brugmans). Z.bl. 225 v. Bl. 23 v. Rhijn (en Lek) Z. bl. 226 v. XIII. 97 v. - Bl. 24 (te vroeg bedijken). XIII. 200. en verder de oude gedaante van 't Land, in 't algemeen, bl. 23-26. en bl. 227-237, met het kaartje (liever bij bl. 230 te plaatsen dan bij bl. 208). - Voorts Gelderland, bl. 237-243, en daarbij, wat het historiëele betreft (door B. telkens bij de afzonderlijke gewesten mede opgenomen), de verbeteringen van den Heer i.a. nyhoff enz. XIII. 173-184. - Utrecht, I. 244-248, en daarbij XIII. 184 v., 210. - Overijssel, I. 248 v. XIII. 185, 210. - Drenthe. I. 249. XIII. 185 v. - Groningen, I. 250. XIII. 186. - Friesland, I. 251-256. XIII. (van halmael enz.) 186-194, en nog (hettema enz.)2l0-214. - Zeeland. I. 256-260. Wester Zeeland, 260-282 en (over beide). XIII. 194 v. - Brabant (en Antwerpen), I. 282. - Limburg, Luxemburg, Artois, 287. Namen, Luikerland, 288. en over al die Zuidelijke gewesten. XIII. 197 v. - Deze beschouwing der bijzondere Gewesten is evenwel door B. voortgezet (durchgeführt) de geheele middeleeuw door, tot aan de Oostenrijksche of Spaansche tijden: en hiervoor was reden, omdat de politieke geschiedenis der gewesten veelal hunne grootte en grenzen, en alzoo hunne formatie bepaalde. Doch het heeft vreemde houding, dan weder met onze Nalezing te moeten terug gaan tot de oudste gedaante en de vroegere lotgevallen van het terrein dat eerst later in die gewesten gescheiden is.
|
| |
| |
Dit heb ik zelf reeds aangemerkt D. XIII. bl. 96, 97, en mijne aldaar gedane Nalezing er naar ingericht. Doch in die Nalezing heb ik, door D.I. Text en Bijvoegselen en D. XIII te combineren, eene schijnbare verwarring aangericht, die nu een sleutel vereischt; dien ik geve, door alles te brengen tot ééne volgreeks van aanwijzingen, naar de orde der bladzijden van het Eerste Deel. |
Derhalve: |
D.I. bl. 28. (bij Cezars overtocht naar Brittanje bl. 28) de Portus Iccius, bl. 227 en XIII. 98. - Bij bl. 228 (in de uitbreiding dier bladzijden 23-26) iets over 't oudste Zeeland. XIII. 98 v. - Bl. 228 v. (de Cimbrische vloed), XIII. 99. - Bl. 229 v. (Hende, Voorn, Nesse, Hont), XIII. 99. - Bl. 230 (de gracht van Otto), XIII. 99, 200. |
Nu zijn wij dit gedeelte van den text, en alzoo mede van de Bijvoegselen, bl. 237-288 en XIII. 173-198 te boven; doch moeten thans terugkeeren tot Dl. I.bl.27-35 de BatavierenGa naar voetnoot(*). Hierbij z. XIII. bl. 99 ond. aan - 101. |
Bl. 30 (en 231). Kaninefaten, XIII. 200. |
Bl. 31 (aant. 2). Nehalennia en Hercules Magusanus. Z. nog I. 294 aant. XIII. 101. |
Bl. 31. o.a. en 32 Caligula. Z. XIII. 101 o.a. en 102. |
Bl. 35. (het verdwijnen der Batavieren). XIII. 102. |
Bl. 36. Germanië (en bl. 37). XIII. 102, 103Ga naar voetnoot(†). |
Nu volgen, bl. 37-54, de Franken. Hierbij is XIII. 103, eene algemeene verwijzing: doch z. voorts bij bl. 38 (Taxandria), XIII. 105 v. - Bij bl. 38 aant. Dea Sandraudiga. XIII. 105. - Bij bl. 38-41 (‘een aantal volken’). XIII. 104 v. - Bl. 43 (de anonymus Ravennas). XIII.105. - Bl.44. (moor, Zee).ald. - en bij de aanhaling van Justin.Inst. (bl.44) mede ald. - Dan voorts Bild. bl. 45 aant. (de muren). I. 289. - Bl. 46 ‘de Salische wetten’. Z. bij bl. 131. - Bl. 49. Bagaudi. Z. XIII. 105. - Bl. 51, 57 ('t Woud zonder genade). XIII. 201 v. - Bl. 56, 57 Slaven, Wilten; bl. 62 v. Warners; bl. 57 Witlam. Z. XIII. 106. - Bij de Warners ook I. 290. |
Bl. 58 aant. de Loire. XIII. 106. - Bl. 59 de Wendelzee. I. 289. XIII. 212, 213. - Bl. 59 aant. Neder-Saxen.
|
| |
| |
XIII. 106 v. (Bl. 106 ond. aan, is bij abuis aangewezen, bl. 57, voor 59). |
Bl. 62, 63. Hermegiskel. XIII. 107, 201. |
Bl. 66. r. 12 ‘en nu Nederlanders’ I. 290 ond. aan. Bl. 67. aant. 1. I. 290. |
Bl. 68. Wicus portus. XIII. 107 v. |
Bl. 69. St. Geerde. I. 291. |
Bl. 72. Heiden-bekeering. XIII. 108. |
Bl. 75. Radbout's doop. XIII. ald. |
Bl. 76. Martel. I. 291 v. |
Bl. 77 (doop). I. 292. |
Bl. 78 aant. Falen, Phalen. I. 293. XIII. 108. |
Bl. 79. aant. 1. (George I). I. 293. |
Bl. 79. aant. 2. Irmenzuil. I. 294. XIII. 108 v. (ald. r. 8 v. ond. Bl. 29. l. 79.) |
Bl. 83. (de Romanciers). I. 294 v. |
Bl. 85. (Servi Jur. Germ.) I. 295. |
Bl. 89. (het Friesche Vrijheids-charter(?).) I. 285. XIII. 187, 189-193. |
Bl. 94. (Karel de Groote) en 99. I. 296. XIII. 110. |
Bl. 94. aant. (overleveringen). I. 295 v. |
Bl. 100 enz. en 103. (de Noormannen -, en 837). XIII. 110, 111 v., 202, 206 v. (Z. ook bij Dordrecht.) |
Bl. 105. Lotharingen. I. 297. |
Bl. 107. de Missi Dominici. I. 297. XIII. 113. |
Bl. 109. ‘Holland’. I. 208. XIII. 114, 122, 156-169. |
Bl. 113-125 (van het Leenrecht in het algemeen). I. 298-338. XIII. 114 v. (vooraf nog bij bl. 112 aant. XIII. 114.) Voorts hier nog in het bijzonder bij I. 115 (onderdaan). I. 339. XIII. 116 v. en bij de uitbreiding. l. 209. XIII. 115. - Bl. 315. ald. - Bl. 323. 116. - Bl. 324. ald. - Bl. 330. ald. |
|
Teruggaande tot den text van D.I. bl. 126 en v. (van 't Keizerlijk gezag): |
Bij bl. 131. (de capitularia). XIII. 117 v. - Bl. 131. (de Salische wetten.) XIII. 118, 202. - Bl. 132. I. 339. - Bl. 134. I. 340. - Bl. 135. XIII. 118. - Bl.136.XIII.119. - Bl. 136 (2de dr. bl. 137) Montesquieu. XIII. 119 v., 203. - Bl. 155. (aant. 2). XIII. 122. - Bl. 156. (de Stryne).
|
| |
| |
XIII. 123. - Bl. 158 o.a. (1e dr. bl. 159) Kinheim. XIII. 123. - Bl. 162 en v. XIII. 120-122. |
Nu bl. 167-(208). De vier Diplomata, over den oorsprong van het Hollandsche Graafschap. Z.XIII. 127-163; doch in 't bijzonder, bij D.I. bl. 175 aant. 1 (Wasda) en bl. 185, 199. Z.D. XIII. 124, en D.I. bl. 201 v. - Bl. 180. Z.XIII.124. - Bl.181 (Sunnemere). Z.XIII.124 v. - Bl.181 (onuitspreekbaar woord). XIII. 125. - Bl. 185 v. Zuidhardeshage(enz.).Z.I.341. - Bl.186. Fortrappe.Z.XIII.125 v. - Bl. 189 (schrijffout). Z. XIII. 126. - Bl. 193. Teisterband Z.I. 341-344. XIII. 163-172, 209. - Bl. 204. r. 1, 2. Z. XIII. 126. - Bl. 204 aant. 2. Z.I.252. - Bl. 206 aant. 2. Z.I. 253 v. - Bl. 207 (Dordrecht). Z. XIII. 207 en 203-209. - Bl. 231 (aant. 1). Baduhenna. Z. XIII. 210. |
De moeilijkheid, om met text en bijvoegselen en episodes en weêr-uitweidingen daarover, te recht te komen, en het Eerste Deel met het Dertiende te combineeren en er uit aan te vullen, houdt wel hiermede op: doch ook in het Tweede en de latere Deelen vereischen de telkens achter bijgevoegde ophelderingen of andere aanmerkingen wel eene doorgaande aanwijzing; vooral ook, daar reeds van het Vijfde Deel af, al de Deelen, behalve hare eigene aanvullingen, ook Nalezingen tot vorige Deelen bevatten. Deze vooral worden bij het gebruik van dit werk al ligt - en ik zou zeggen, veelal - over het hoofd gezien; maar evenzeer durf ik zeggen, dat ze het niet verdienen, en veelal noodzaaklijke ophelderingen of toevoegselen, of ook wel verbeteringen zijn.
Derhalve heb ik de moeite genomen - die toch voor mij zelf geringer was, dan die met het Eerste Deel - om over al de volgende Deelen zoodanige aanwijzing te doen; en tevens de drukfouten op te teekenen, die bij de Deelen zelve onvermeld waren gebleven, maar bij een gestadig gebruik des werks, en vooral ook in het opmaken van het register, door mij ontdekt waren. Een en ander laat ik nu, volgens de orde van D. II-XII, geleidelijk volgen: de later opgemerkte drukfouten in het Eerste Deel zijn reeds bij het Tweede en voorts bij het Dertiende Deel ter verbetering aangewezen: zie D. XIII. bl. 214, 215.
| |
| |
Volledigheidshalve, en gemakshalve voor de gebruikers, heb ik ten aanzien der resp. Deelen mij niet bepaald tot de Nalezingen die in latere Deelen (of ook op die Deelen zelve) waren toegevoegd, maar ook de Ophelderingen en Bijvoegselen achter elk der Deelen aangeteekend, voor zoo ver die niet in den text zelf, ter plaatse waarbij die waren aangebracht, aangewezen waren: - want ook die plaatsen uit den text nog eens achter bij elk Deel te gaan vermelden, zou slechts overtollige en verwarrende moeite geweest zijn.
|
-
voetnoot(*)
- Doch bl. 101 eerste regel, staat aangehaald (D.I.). ‘Bl. 36 ond. aan’, dit moet zijn Bl. 27 ond. aan.
-
voetnoot(†)
- XIII. 102. r. 4. v.o. staat (D.I.) ‘Bl. 30’ moet zijn, 36.
|