Geschiedenis des vaderlands. Deel 10
(1836)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtvrij[Nu nog het een en ander betreffende Willem III.1.) In blaadjens van jaar 1672 wordt aan zijne tegenpartij verweten, dat zij den jongen Prins veelvuldige lagen gelegd had om hem van kant te helpen. Ontknoopinghe van den valstrick, van S.H. den H. Prince van Orangie, voor hem geleydt van sijner jeugt af, tot dese huydigen tydt toe. 1672, bl. 4: ‘men vindt het teere Suygelings voedsel tot tweemalen toe soo bestelt, dat daer een Hondt van barstede’Ga naar voetnoot2. - Nog ald. p. 4 | |
[pagina 283]
| |
‘Des Princen hert schijnt jokende, om het selfde te verquicken, weshalve men uyt-rijdt met Karos en Paerden door Hagen en Wouden, om de jonkheyt door 't aenschouwen, en aengenaemheyt van de Groene Landsdouwen als op te queeken, maar 't schijnt de Slange most met sijn angel weder steken, de Prins met Karos ende Paerden, beuytelt in 't water van die Brugge, dewelke door Satans Kunst was los ghemaekt, om alsoo den Jongen Telgh door overvloed van vochtigheyt te dempen: maer Gods hand die was te Krachtig, die rukt hem hier uyt, en bewaart hem alsoo, tot spijt van deze drommel-schaer, tot een Overste en Voor-ganger van zijn Volk.’ - En nogmaals ald.; ‘De Jacht-lust van Sijn Hoogheyt gaf sommige moet en coeragie om het aengeporde werk uyt te voeren, maar t' elkens misluckt, mits het verradende oogh, door het bestier van 't recht-siende oogh, den Kogel van den Kluyt-boogh onverrichtiger saek in de lucht deed verstuyven.’
2.) Een beschrijving van den jongen Prins van het j. 1666; en tevens een trek van schranderheid en opmerkzaamheid van hem, toen hij nog geen tien oud was; vind ik in een zeldzaam werk: ‘l' Europe Vivante, ou relation nouvelle historique et politique de tous ses Etats, jusqu' à l'année presente 1667.’ 4o pp. 528: (doch ‘Achevé d'imprimer pour la premiere fois le 25 de Novembre 1666).’ - De Schrijver was een arm Fransch edelman, die ook in den Haag, en aan het Hof der Princes Grootmoeder, verkeerd had, p. 481, enz.)Ga naar voetnoot1. | |
[pagina 284]
| |
3.) Van 1666, kort na den tijd dat de jonge Willem Kind van Staat verklaard wierd, is, Hem betreffende: Idea sive Imago Principis Christiani ex Davidis Psalmo CI. expressa, et adumbrata, a corn. triglandio, S.S. Theol. Doct. Ecclesiae Hagiensis Pastore, et Celsissimi Principis Gruiljelmi Tertii Ephoro: Hagae-Com. 1666. Met tweeden, korter, titel: Idea sive Imago Principis Christiani Celsissimo Principi Arausionensi dicata et inscripta 1666. 118 pag. kl. 8o (met een lief portretje | |
[pagina 285]
| |
van den jeugdigen Willem, dat niet bij alle exemplaren gevonden wordt). - De voorrede, of Opdracht, is deftig, opwekkend en bemoedigend, bijzonder ook door de voorbeelden van 's Vorsten doorluchtige voorvaderen: doch zonder eenige vleijerij.
4.) Dat echter de Leermeester over den Vorstelijken kwekeling te vrede was, blijkt uit zijn getuigenis, voorkomende in deze plaats, waarvan ik in het MS. van bild. als bijlage tot dit gedeelte der geschiedenis een afschrift vinde: ‘Purioris eum religionis succo, et generoso pectus honesto imbuebat cornelius triglandius, Amplissimi Al-- phenii, Consulum praesidis, socer, meus Patruus, ejus educationi sacrisque praefectus: quâ industriâ, meum non est dicere; quo successu, quamque altâ mente veritatis amorem et pietatem, pientissimus Princeps imbiberit, experimenta loquuntur. Quam saepe ille multis, et mihi puero, narrabat laetus ad exemplum, divinum sui Principis ingenium, niveos mores, optimamque indolem, unice sese ad virtutem adjungere! in illo etiam aetatis lubrico, qua ipsa solet Natura adolescentiae profundere cupiditates. Intemperantia, luxuries, reliquae vitiorum turpitudines, quae minorum gentium juvenibus quotidie laqueus, Majorum et potentium ludus sunt, immo pudenda nonnumquam gloriatio, ignota erant Guilhelmo nomina; hujusmodi illecebras, quemadmodum Sirenum cantus Ulysses, obturatis auribus praetervecto. Contra, cum inexpectatus saepe cubiculum intraret, aliquoties vidit, invenit, Triglandius, eum orantem de geniculis, et orantem in haec ipsa verba: ut Nutritius Ecclesiae, Columna Religionis, suo posset tempore inveniri. Quid vobis videtur? Qui rarum et mirabile, istis annis, isto fastigio, votum sug- | |
[pagina 286]
| |
gessit Dei Spiritus, numquid nobis testibus sui deinceps voti cumulatissime compotem fecit?’ Laudatio funebris guilhelmi iii, Regis, dicta a jacobo triglandio j.f.j.n. ad d. VIII Idus Maj. Aerae Vulg. MDCCII. In jac. triglandii j.f.j.n. Diss. Theol. et Phil. Sylloge. Delphis, 1728; (p. 178 et 179.)
5) De trek van geslotenheid en zelfbedwang, dien gourville van den jongen Willem verhaalt, bov. bl. 262, is ook van 1667.
6.) En ook van dien tijd, de trek van fierheid en gevoel van Vorstelijke waardigheid, door mij vermeld bij bild. VIII D. op bl. 287.
7.) ‘Quand le Maréchal d'Estrades parloit de Guillaume Prince d'Orange, qui est mort Roy d'Angleterre, il en parloit toujours comme d'un Prince capable de conduire toutes les plus hautes & les plus difficiles entreprises. Il disoit, plus de quinze ans avant que Guillaume montât sur le Thrône, que s'il vivoit âge d'homme, il feroit de grands remuemens. Il y a bien paru depuis, & M. de Louvois qui le méprisoit, s'est appercu trop tard de son erreur. Le Maréchal dit un jour à ce Ministre: “Monsieur, vous ne connoissèz point encore le Prince d'Orange: souvenez-vous, s'il vous plaît, que je vous dis aujourd' hui, que Guillaume le Taciturne, Maurice & Féderic-Henri, revivent tous trois en sa personne; & que son amitié n'est point à negliger. Le Cardinal de Richelien rechercha celle de Frederic-Henri, & s'en trouva bien: vous vous trouverez encore mieux de celle de Guillaume, qui est & plus actif & plus vigi- | |
[pagina 287]
| |
lant que son Grand-Pere, & par conséquent plus propre à seconder vos desseins.”’ Memoires d'amelot de la houssaie, T. 3. p. 277 v. - Dergelijk oordeel velde ook, in 1681, over Willem III. de Fransche Emissaris de gourville, Mem. T. 2. p. 210, 8o; maar getuigt ook, dat het niet dan te laat, door de Staatsdienaars van Lod. XIV geloofd wierd: (de geheele plaats bij hem p. 189-211 is lezenswaardig.)
8.) Hetgeen wagenaar XVII D. bl. 107 na het vermelden van Willems dood, over hem bijbrengt uit burnet, (waarover bov. bl. 96Ga naar voetnoot1) komt bij dezen voor, op het j. 1686, bij gelegenheid dat hij zijn eerste toelaten tot den Prins en Prinses vermeldt (pag. 391). ‘So far I have given the character of those persons, as it appeared to me upon my first admittance to them. I shall have occasion to say much more of them in the sequel of this workGa naar voetnoot2.’ Breeder, en om- | |
[pagina 288]
| |
standig uitgewerkt, is dan ook de characterschets die burnet van Koning Willem geeft, na zijn overlijden vermeld te hebben, en als resultaat van een zestienjarigen doorgaans vertrouwlijken omgang, Vol. III. p. 421 tot 424; en welke hij aldus besluit: ‘I considered him, as a Person raised up by God to resist the Power of France, and the progress of Tyranny and Persecution: The Series of the five Princes of Orange, that was now ended in him, was the noblest Succession of Heroes that we find in any History: And the thirty years, from the year 1672 to his Death, in which he acted so great a part, carry in them so many amazing steps of a glorious and distinguishing Providence, that in the words of David, he may be called: “The man of God's right hand, whom he made strong for himself:” After all' the abatements, that may be allowed for his Errors and Faults, he ought still to be reckoned among the greatest Princes that our History, or indeed that any other, can afford.’ | |
[pagina 289]
| |
9.) Reeds hier uit mag men zich overtuigd houden, dat ‘de eenige ondeugd’, welke de vrome Bisschop in die vroegere plaats zeide dat W. had, niet zij geweest die schandelijke en godtergende, welke schandelijke en booze menschen er uit wilden opmaken. Maar, zonder het geen reresby van W. III verhaalt (Letteroef. bov. aang. bl. 268) te willen tegenspreken, verbeeld ik mij de verklaring daarvan bij burnet zelf, in de breedere en om zoo te zeggen finale characterschets van W. III, gevonden te hebben (waar door dus ook het verwijt zou vervallen, door bild. bl. 126, gelijk door den Engelschen Schrijver, aangeh. op bl. 266, aan burnet gedaan, over zijne hatelijke reticentie.) De schuld was dan bij hen, die de plaatsen niet bij één brachten, en in de latere den sleutel van de vroegere niet opmerkten. Aldààr, namelijk zegt burnet, p. 423. ‘Few men had the art of concealing and governing Passion more than he had; yet few men had stronger Passions, which were seldom felt but by inferior Servants, to whom he usually made such recompences, for any sudden or indecent vents he might give his anger, that they were glad at every time, that it broke upon them.’ - Derhalve: ‘de deftige en ernstige, koele en drooge man (ald. p. 421Ga naar voetnoot1) en die reeds van jongs af zoo geleerd had acht op zich zelven te geven en zich te bedwingen (bov. nr. 5 en bl. 262), was in den grond zijns characters vurig en heftig en genegen tot uitlatingen van drift: doch welke hij alleen uitliet op zijne | |
[pagina 290]
| |
lagere bedienden; en waarover hij zich daarna schaamde en hun geduld en stilzwijgen rijkelijk beloonde.’ -
10.) Onder de bronnen tot de geschiedenis van Willem III en zijn' tijd, behoort het rijmwerk: Overblijfsels van geheughenis der bijzonderste voorvallen in het Leeven van den Heere coenraat broste. Terwijl hij gedient heeft in veld- en zee-slaagen, belegeringen en ondernemingen enz., 's Gravenh. 1728, 198 bl. 4o. - De Schijver was toen 86 jaar; en bleef echter al voortrijmen: zoo dat de Boekerij der Maatschappij van Nederlandsche Letterkunde alhier (door geschenk van mijnen Vader) een doorschoten exemplaar bezit, door de eigen hand des Auteurs, ‘sins vermeerdert met meer als 2600 vaersen.’Ga naar voetnoot1 - De oude Capitein verdient toch wel, dat ik of een ander eens den verdrietigen arbeid doe van het historisch-belangrijke uit dit prosaisch dichtwerk uit te zooken, ten einde dit aan de Maatschappij v. Letterkunde, en verder aan hen die in de geschiedenis des Vaderlands belang stellen, mede te deelen.
11.) Het is mij niet mogelijk - ook heb ik geene roeping - om al de Schrijvers op te noemen, aangaande Willem III. Doch een drietal wil ik hier in herinnering brengen: namelijk, het voortreffelijk gedicht van l. rotgans, dat ook bij de geschiedkundige bronnen een plaats verdient; - Oranjes Overtogt naar Engeland: of Beschrijvinge van Romein de Hooges printen, ver- | |
[pagina 291]
| |
toonende de aanmerkelijkste zaaken, van de Overtogt van Zijn Koninklijke Hoogheid de Heer Prinse van Oranje tot aan deszelfs Krooning toe, voorgevallen. Met Byschriften, Verklaringen, en Medalien vercierd door ludolph smids, M.D. Tot Amsterdam, bij Carel Allard, Konstverkooper op den Dam: by wien ook alle deeze printen, nevens dit werkje te bekoomen zijn. Met privilegie van de Ed. Grootmog. Heeren Staaten van Holland en West-Friesland. 1689. 87 bl. 8o.: - en, de Fransche invective: le veritable portrait de Guillaume-Henry de Nassau, nouvel Absalon, nouvel Herode, nouveau Cromwel, nouveau Neron. (Paris, 1689.) 132 bl. 12o: (een refuterende commentarius op Willems proclamatie bij gelegenheid zijner invasie van Engeland, 1688) door den beroemden Jansenistisch-Roomsch-Godgeleerden a. arnauld; die zich daardoor wellicht de toelating hoopte te verwerven, van zijne dagen in zijn vaderland te mogen eindigen. Want het werkje wordt gezegd op uitdruklijke autorisatie van Koning Lodewijk XIV gedrukt en verspreid te zijn; z. barbier, Dict. des aut. anon. et pseudon. No. 18702, en het Nouv. Dict. histor. in V. terwijl arnauld zich reeds in 1679 uit Frankrijk had moeten verwijderen.
12.) Boven, bl. 267, heb ik reeds vermeld, een fransch stuk over Willem III, dat ik in handschrift bezit. Hetzelve was door wijlen den Heer J. Meerman gekocht op de auctie van wijlen den Hoogl. Mr. P. Bondam; en draagt aan 't hoofd de aanteekening: ‘Tiré des Memoires MS. de Mons. de B.’: doch wie de Heer de B. is, of waar zijne volledige Memoires zijn, weet ik niet. Het moet een Fransch Edelman geweest zijn, die eene bediening had aan het Hof van Willem III; doch gaat meest over den tijd van zijn Koningschap, | |
[pagina 292]
| |
en ook nog verder. Misschien geef ik bij het volgend Deel wel eene proeve er uit. Als anonym heeft het weinig gezag, en het afschrift is zeer vitieus; en ook zijn er fouten in aan te wijzen aangaande de zaken zelve: doch het stuk kon als een toevoegsel tot wicquefort (z. bl. 258 v.) gegeven worden, alzoo het slechts 52 bl. folio bedraagt.
13). Voor de finantieele zaken van Prins Willem III. (en ook van Willem II.), is nog al eenige inlichting te putten uit de omslachtige ‘Apologie ofte verantwoording, van Mr. pieter ardes, op de beschuldinge bij de Heeren Raden en Meesters van de Rekeningen van syne Hoogheyt den Heere Prince van Orangien, rakende sijnen twaelf jarigen dienst als Tresorier en Rentmeester Generael van hoog gem. Sijne Hoogheyt, ende tot overtuyginge van de onwaerachtige lasteringen: dat hij sijn Hoogheyt ontdragen soude hebben, ofte bij sijne conclusive Rekeninge te kort soude komen, over de 300000 gulden. Maer voornamentlijck tegens de valsche, en calumnieuse Discoursen, door d' Heer jacob van wevelinkhoven, Raed en Rekenmoester van sijn hoogheyt, en den Tresorier ysbrant noortwyck, mitsgaders michiel hartman, dien aengaende, eerst bij hoog-gem. sijne Hoogheydt en daer nae by al de wereldt gevoert.’ 's Gravenh. 1678. 348 bl. 4o. - (‘Als Kok en Bottelier samen kijven’ enz.)Ga naar voetnoot1. | |
[pagina 293]
| |
14.) Door geschenk van mijn geeërden vriend c.j. boonzajer te Gorinchem, bezit ik in originali de afrekening over eenige jaren betaalde pensioenen, door Willems uitmuntende Gemalin Maria bij haar leven aan eenige min of meer aanzienlijke personen hier te lande verleend, jaarlijks bedragende de somme van ‘1134 pond sterl. of 11340 gulden.’ De eerste post daarvan is: ‘de Dames op 't Huis Ter Noot, voor Subsistentie, als kleederen enz.’ of ook: ‘Gerefugieerde Societeit fransche juffers,’ jaarlijks 200 pond st. of 2000 gl. - Hieromtrent vind ik in het MS. hier vermeld No. 12, deze uitlegging: ‘Elle (Marie) établit une société de filles de bonnes familles françoises refugiées, qu'elle entretenoit en partie: elles les alloit voir souvent, travalloit avec elles, et entroit dans le détail de tous leurs petits besoins, qu'elle soulageoit d'une bonté charmante et qui lui gagnoit tous les coeurs.’ - Deze voortreffelijke Vorstin verdiende wel een eigen Gedenkschrift, waartoe de Geschiedenis van zijnen Tijd van den Bisschop burnet, en mijn Franschman van No. 12, 14, veel stof aan de hand geven.] |
|