Geschiedenis des vaderlands. Deel 9
(1836)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtvrij
[pagina 320]
| |
IX DeelGa naar voetnoot1.Bladz. 63 - 68 (M.H. Tromp - Obdam.)[Lezenswaardig is het geschrift: Een praatje van den Ouden en nieuwen Admiraal: zijnde een noodige verantwoordinge voor den Overtreffelijke Zeeheld, M.H. Tromp, tegen verscheiden valsche beschuldigingen. Door een oprecht Hollands Zeeman. Amst. 1663, 40 bladz. 8o. Gematigd en bescheiden geschrevenGa naar voetnoot2; en, behalve geschiedkundige bijzonderheden over de laatste bedrijven | |
[pagina 321]
| |
van M.H. Tromp, ook gegronde aanmerkingen behelzende over eenige toenmalige misbruiken: 1. de Marine-krijgsradenGa naar voetnoot1. - 2. Het schaften voor het Volk, of victualieren der schepen door de ScheepskapiteinenGa naar voetnoot2. - 3. Het zenden van Soldaten aan boord, zonder Officieren.] | |
[pagina 322]
| |
en de Lettres du Comte d'arlington au Chev. temple,Ga naar voetnoot1 Utrecht, 1701.] | |
Bladz. 220 r. 15 ‘Welk een toestand.’[In het afgelegene Friesland was men ook wel benard, maar zoo radeloos niet. Een voortreffelijke opwekking van moed en kracht, door de Princesse Weduwe van Will. Lodewijk, Albertina Agnes, (waardige Dochter van Fredrik Henrik, en door welke het tegenwoordig regeerend Huis afstamt van Prins Willem I), is onlangs uitgegeven in het Mengelwerk van de Leeuwarder Courant van 3 Mei 1836 - en verdiende ergens beter bewaard te worden; b.v. in de Bijdragen voor de Vaderl. Geschiedenis en Oudheidkunde, door den Heer j.a. nyhoff; welke nu juist van pas komen om het Geschied- en Letterkundig Mengelwerk van wijlen den Heer j. scheltema te gaan vervangen.]Ga naar voetnoot2 | |
[pagina 323]
| |
Bladz. 236, in 't slot. ‘Jan de Witt toonde er een blij gelaat bij.’[Wagen. XIV D. bl. 89, en valkenier I D. bl. 695 ald. aang. ‘Men hoorde in desen tijd mede, dat den Raad-pensionaris in die wonderlijke verkeeringe en resolutie sodanig den Politiek wist te ageren, dat hij soude geseyt hebben, dat Sijn Hoogheyt de man was, in wien God en 't volk een welbehagen schepteGa naar voetnoot1, en dat sijne ziele in het avancement van Sijne Hoogheyt nu sulke verheuginge genoot dat sijne wonden sich veel beter ter cure schikten, als voorheen, ter oorsake dat door dit Avancement van Sijne Hoogheyt de Burgerlijke beroerten, die door heel Hollant tot noch toe niet geheel gestilt waren, beter souden cesseeren.’ - Het zelfde vindt men verhaald in verscheiden pamfletten van die dagen, ook voor de catastrophe.] | |
[pagina 324]
| |
mij opmerken, dat mijn berichtgever wellicht twee kisten met papieren verward heeft: dat het waarschijnlijk is, dat er bij de meerderjarigheid van Willem III wel gezorgd zal zijn, dat de ijzeren kist met geheime familie-papieren hem terug gewierd; en ‘daar die kist familie-papieren van het Huis van Oranje bevatte, kan zij wel niet dezelfde geweest zijn, waarin men na 1795 de stukken omtrent de regtspleging van Oldenbarneveldt zou gevonden hebben. De overlevering zegt, dat er zoodanig eene kist is gevonden; maar met zekerheid weet men er niets van, en uit de officiele bescheiden blijkt daarvan niets. Mij komt het niet onwaarschijnlijk voor. Doch wie heeft dezelve gevonden, en waar is die kist gebleven? Men zegt, dat de kist in de jaren van 1780 zou gevonden zijn; dat over het bezit van dezelve geschil tusschen den Griffier van H. Ed. Mog. en den Raadpensionaris ontstaan is; dat daarop de Prins, tot voorkoming van verdere disputen, vooral in die onrustige tijden, die kist onder zich heeft genomen; dat Voorda en Valckenaer, belast met het onderzoek der papieren van den Prins, na 1795 zich van de kist zouden hebben meester gemaakt, - en dat na dien tijd niets meer van haar is vernomen.’ - | |
Bladz. 265 (en 134) ‘een Neef van J. de Witt.’[Bild. volgt n. bondt en p. paulus, die op gezag van Pieter de Groot, als Schrijver noemen eenen joan de witt, Advocaat voor 't Hof van Holland, en Neef van den Raadpens. de Witt; p. paulus Verkl. d. Unie v. Utr. I D. Voorr. bl. ix en Inleid. bl. 76. - Dit zouden dan drie van gelijken naam ter zelfder tijd zijn; want in 1666, ten tijde van het doodvonnis tegen Buat, was er een J. de Witt in de regeering van Dordrecht, en | |
[pagina 325]
| |
van daar afgevaardigd in de Staten van Holland, en zoo in de Staten Generaal, welke hij toen juist presideerde, en uit wier naam hij, om hun de moeite eener bezending (nagenoeg in hetzelfde locaal) uit te winnen, (quasi) aan de Staten van Holland surséance van de executie ging verzoeken. Z. aitzema, boven bl. 277 in de aant. aangeh. en de Resolutien van Holland van dien tijd, en balen, Dordrecht, bladz. 1310.] | |
Bladz. 275, aant. 2. ‘Wiquefort ms.’[Zie hier wat wiquef. over deze politique interventie bij de justitie zegt, Livr. XV:’ ‘La Cour Provinciale de Hollande, qui est composée de gens, dont la pûlpart ont peu de connoissance d'affaires criminelles tant soit peu extraordinaires, et point du tout des crimes Ed' tat, y avoit fait autrefois des fautes assez énormes, de sorte qu'àfin qu'elle ne fut pas trop indulgente dans cette affaire, les Etats de Hollande lui envoyèrent dire par sept Députés de leur assemblée, qu'ils désiroient qu'elle fit justice; qu'ils entendoient que Buat avoit commis | |
[pagina 326]
| |
crime de lése majesté, et qu'il fut puni selon la rigueur des Loix. Les amis de la maison d'Orange disoient, que ceux qui avoient la direction des affaires dans l'assemblée des Etats de Hollande, se seroient bien dispensez de faire faire cette députation, parce que le Souverain, qui renvoye la connoissance d'une affaire à la justice ordinaire, s'en doit rapporter à l'honneur et à la conscience des Juges, pour le jugement du procès, et ne les pas forcer par des préjugés, ou par des commandemens absolus.’ - Hij weet daar op alleen te zeggen, dat Willem III. naderhand, (op instigatie van g. fagel, zoo hij zegtGa naar voetnoot1) zelf bij het Hof van Holland was gaan presideren, toen de zaak tegen p. de groot aldaar dienen moest. Doch hij vergeet er bij te zeggen, dat P. de Groot door het Hof vrijgesproken wierd. De Graaf de guiche, ofschoon een Franschman, zegt van deze zaak en deze bemoeyingen in dezelve (p. 285): ‘cette action, n'aïant point autre Dessein, que de procurer la Paix, ne pouvoit au plus meriter qu'une correction, et ne devoit pas attirer un Chastiment. Néanmoins, de Witt y porta la Republique avec tant d'Apreté, qu'il sortit même de la Bien-séance, en sollicitant la cour de Justice de pancher à la Rigueur.’] | |
[pagina 327]
| |
hem geschreven ‘uit het jacht van Holland en Zeeland, in de Wielingen, d. 4 Sept. 1666’, op d. 7den Sept. in de Vergadering van het Hof had medegedeeld.] | |
Bladz. 285 v. 5 v. ond. ‘ouderdom der Predikanten.’[Er is een geschrift van het j. 1664, langwijlig als deszelfs titel: de Lamenterende Kercke; over verscheydene seer schadelijke ende aanstootelijcke disord'ren ende vervallen, so in deselvige zijn ingebroken; ende particulierlijck over het vord'ren van heel jongen en minderjarige Personen tot het Predick-Ampt: ofte een Kort Begrijp van 't gene aengaende die materie ende den aankleven van dien wert verhandelt in het Boeck onlangs in 't Fransch uitgegeven, getituleert: d' Interest van de Kercke. Leyden, Anno 1664. 126 bl. 4o. eng gedrukt. Zeker niet van den schrijver, doch wel in den geest, van het Wittiaansch Intrest van Holland. Het Fransche Boek, waarvan dit wordt gezegd een ‘Kort Begrijp’ te zijn, heb ik nooit gezien; en weet niet of het bestaat: het kon zeer wel een politique fictie zijn, om de voorslagen, als vroeger elders gedaan, hier te lande minder aanstootelijk te maken. ‘De drie voornaamste punten van dit Tractaat (zijn): vooreerst de groote disordre die in de Kercke is ingebroocken, dat men tot het Predikampt toelaet Jongelinghen noch maar even gekomen uit de schoole en uit de kintsheit, van 17, 18, 19, 20 jaren, of weynigh daer over. Ten tweeden de gebreckelickheyt van onse Kerckelijke Regeringe. Ten derden, den voorslagh van een Kerkelyck Senaet, om alle de defectuositeyten van onse gemelte Kerckelijke Regeeringe te vervullen en te suppleren.’ - ‘Dit kerkelijk Senaat, zou bestaan wit Heeren van de Regeeringe, Predikanten en gemeene Stants-personen, in gelijcken getale.’ - De bepalingen op den ouderdom der Predikanten, zijn, gelijk men ziet, | |
[pagina 328]
| |
kort daarna op de Hollandsche Synoden tot stand gekomen: die openbare hervorming van het Kerkbestier heeft men, naar het schijnt, niet durven bestaan; (doch de Staten en de Stads-regeringen hadden buitendien middelen genoeg, om de Predikanten in bedwang te houdenGa naar voetnoot1.) Zonderling is het, dat juist op den toen voorgeslagen voet, in deze laatste jaren van Staatswege ingericht zijn, de Provinciale Commissien van Toezigt op de Administratie der Kerkelijke goederen en fondsen van de Hervormden.] | |
[pagina t.o. 328]
| |
|