Geschiedenis des vaderlands. Deel 3
(1833)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtvrij
[pagina 268]
| |
Tempeliers.Glemens de IV vermaning aan hun in zijne Bul bij odalricus ratnaldus ad ann. 1265: ‘Ne nostra et ipsius ecclesiae patientiaGa naar voetnoot1 quae multa in vobis per dissimulationis conniventiam tolerat, vestris quod absit, insolentiis provoeata illa deducat in discussionis examen, in quibus cum nullam subsistentiam juris invenerit, ea nec velit nec valeat amplius cum gravi remorsu conscientiae tolerare.’
In menards Histoire de Nismes vindt men de punten hunner beschuldiging pag. 124: waarin ook iets voorkoomt van het aanbidden van een raaf, en van een kat (of mooglijk hond). Dat de hond ook in de Grieksche mysterien een rol speelde, leert plutarch. Romul., c. 21. De bulla faciens misericordiam van Clemens V zie men bij gürtler, moldenrauer, en nicolai. Een uittreksel bij Von hammer in Mines de l' Orient. | |
Fundgruben des Orients, 6 B. - Mines de l' Orient, T.6.De figuren en opschriften in de gebouwen der Tempelieren toonen alomme hunne Mete of Bafometh: afgebeeld met een, twee of drie hoofden. Deze mete (op Grieksch Μητις) is de Sophia der Ofiïsten of Ofianen, en wordt ook Achamoth, Prunicos, Barbelo genoemd. Haar beeld toont beide sexen, als macrobius meldt dat Venus verbeeld wierd. Zij schijnt een met den Deus πϱοτωγενης Orphicorum, en de Dea Hierapolitina waarvan plutarchus (in Crass. 17.) | |
[pagina 269]
| |
Bafometh is βαφη μητεος (baptisma Metis). Zie nicolat Versuche über die Beschuldigungen des Tempelieren-Ordens, 1 Theil, S. 137. Maar deze doop was geen water-, maar een vuurdoop of lustratio per ignem. Onbeschrijflijk veel zijn de snij - en beeldwerken van deze secte in de kerken der Tempelieren, die hun geheimen leer voorstellen. Als den Sabaoth die Adam te rug wil houden, van de verzoeking der slang tot de Gnosis (de vleeslijke bekenning) in te willigen. De slang of draak uit Epiphanius als symbolum Gnosticum bekend, die de wareld regeert, en al wie de gnosis niet heeft, verzwelgtGa naar voetnoot1. Joannes hielden de Gnostiken reeds in achting als met de Gnosis bekend, maar achtten zich boven hem. Epiphan. adv. haeres. Lib. I. haeres 26, 6. Van hem of van de Mithriaci is de lichtdoop der Vrijmetselaren en Gnostiken; doch nu vrij van de schandelijke plechtigheden. In dezen Gnostiken doop werden veel Hebreeuwsche en barbaarsche woorden gebruikt, waaronder ook het Mac-benac, Gabaon, boas, Jakin, giblin, Chochmach hach olel, Jah, Jehova, Elohim, Adonai, Schadai, Gagas, El ruach, Urim tumim. Zie de instructie der gronden in de Signaatster I, 130, 18. Ook de heiligheid van 't getal van 13. Ald. I, 193. En de wacht van den Frêre Gardien met den degen, als bij de Tempeliers. De Schrijver acht echter de Metzelaar-Orde ouder dan de Tempeliers, als reeds in oudere overblijfsels kenbaar, die tot de Gnostiken en onder de Abraxas behooren, welke bouwkunstige werktuigen, passers, winkelhaken, paslooden, zwaarden gekruist, hamers, | |
[pagina 270]
| |
zon en maan etc. vertoonen, en zelfs tot den Romeinschen tijd te brengen zijn. Hij meent dat zij met de Astrologisten tot de Mathematici behooren, die zekerlijk een geheime sekte maakten, en uit Rome gebannen (tac. Ann. XII, 52) altijd zich weer indrongen, en tot de Oostersche en Egyptische geheimleer in de naauwste betrekking stonden. De Arabische geschiedenis spreekt van de eerste instelling van een Salomons-tempelbouw. Dezen wijsheidstempel noemen zij darol-hikmet, dien Hakem op 't eind der elfde eeuw te Cahira stichtte en de eerste Loge schijnt geweest te zijn. Dit was (als makrisi meldt) eene Academie van Filosofie en Mathesis, met koninklijke schatten gedoteerd en talrijk, en waarin behalven het openbaar onderwijs ook een geheime leer heerschte waarin men bij graden ingewijd werd, en op 't laatst tot niets gelooven en alles geöorloofd te achten, opgeleid werd. De zendelingen dezer Instellingen verspreidden zich wijd en zijd door Azie en kregen den naam van Ismaëliten, en uit dezen is Hassan Sabath de Stichter der Assassynen, die in Perzië in de burcht Alamut gezeteld twee groote prioraten of Voogdijen in Chorassan en in 't Syrische gebergte had. De eerste van die prioraten in 't gebergte tusschen Tortosa en Artaradus gelegen, wordt bij de Gesta Dei per Francos onder den naam van den Ouden van den Berg gemeld en stond in verscheidenerhande zoo vredes - als krijgs-betrekkingen met de Tempelieren, zoo dat zij aan dezen op 't laatst schatplichtig wierden. Hun orde heet die van de Pook, en die der Tempeliers van het Zwaard. Het is ook uit hoofde van dit verband met de Assassynen, dat de Tempeliers zich altijd openlijk tegen de Kruistochten tegen Egypten kantlen, waar het middenpunt en broeinest van dat Ismaëlitismus was, tot zoo | |
[pagina 271]
| |
verre zelfs dat de Koning van Jerusalem 12 hunner om het verraden van de burcht Karak deed ophangen. Indien men dus geloof geven mag aan de vrijmetselaars-overlevering wegens den geheimen leer van Gauthier de Montbarre, aan hem door Oosterlingen medegedeeld en door hem ingesteld; zoo moet men die Oosterlingen voor Syrische Gnostiken of Ismaëliten houden, wier Oostersche wijsheid niets anders dan de Gnosis was. Die Gnosis-leer behelst voornamelijk twee punten, de Cosmogonia en de Genesis, d.i. hoe de wereld geworden zij, en hoe zij door de voortteling onderhouden worde. Dit geheim en de oorsprong des kwaads te kennen was het ijdele (eerste) doel der filosofie bij alle volken. - Het slot was, dat zij niets dan de mannelijke en vrouwelijke kunne wetende te vinden in alles, tot vereering van zon en maan, sterren en elementen kwamen, en van 't zintuiglijke tot hooger trachtende op te klimmen in diepe dwaasheden vervielen. De oudste dier fabelen zijn de Syrische en Egyptische uit Sanchoniaton en Manethon tot ons gekomen, en met het geen de Grieksche Schrijvers van den Godsdienst dier volken opteekenden overeenkomstig. Men mag denken dat de oorsprong daar van in Indië 't huis behoore, doch men kan niet wel verder gaan dan Persië en Zoroaster in de nasporing der Gnosis; en daar uit blijkt dat hun geheime leer op louter Pantheïsmus nederkoomt. 't Oudste wezen der Gnostiken is de Aeon (met dien van plato uit ééne bron) Αιων is uit het Persisch, en niets anders dan de tijd (tempus ingenitum). Uit dien tijd zijn twee beginsels, geest en stof, welke 't Persisch dualismus uitmaken: 't eerste (Ormusd) | |
[pagina 272]
| |
is 't beginsel alles goeds; 't andere (Ahriman) 't zintuiglijke: deze twee, schoon ter vorming van de wareld saamgewerkt hebbende, zijn tegenstrijdig en in geduurzame oorlog. De Gnostiken drukten die uit door de strijd van Sofia en Jaldabaoth. plato doet uit het hoogste goed den scheppenden geest of demiurgus voortkomen, en uit deze de wareldziel, en dit maakt zijn eerste Drieheid. - Een tweede Drieheid stelt hij uit de idea of vader, de stof of moeder, en het voortbrengsel of den zoon, dat is de wareld. Deze tweederlei Platonische Drieheid hebben de Gnostiken door het vermeerderen der Aconen willen nabootsen, en stellen dus een eersten Vader, een eersten Zoon, en een Heiligen Geest of Sophia (wijsheid) uit den zoon uitgaande, in het pleroma of de volheid; en buiten de volheid (in de ruimte) de moeder Achameth, haar zoon Jaldabaoth, en de zichtbare Wareld, door hem en zijne zes zoonen gewrocht. Die eerste Drieheid wordt ook bij de Indiërs en Egyptenaren in de vereenigde afbeelding van den kloot (den Zonnekloot) als volgens plato en hermes trismegistus een beeld van het hoogste goed, den slang als beeld van den ϰνηφ of goeden Demiurgus, en de vleugels als beeld van den geest of wareldziel, gevonden. Men vergelijke eusebius, schoon duister. - De tweede Drieheid werd door Osiris, Isis, en Horus uitgedrukt, waarvan de Platonische Timaeus, en plutarchus. (Meer overeenstemmingen zie men in 't werk zelf, p. 48.) De Sophia of Metis was de Rhea, Cybele, Venus etc. der Grieken. De Phallus en slang zijn van ouds zinnebeelden van elkander, en daarom bij de ritus en mysteria van Bacchus, Cybele, Ceres etc. In de cistae mysticae | |
[pagina 273]
| |
Werden zij bewaard. De Ofiten eerden en bewaarden de slang, en de Tempeliers hunne Bafomeths in hun schalen of koffers. - De Profanen werden geweerd. - De Gnostische coenae en conjugia, welke de eucharistia der Orfiten waren, kwamen overeen met de Dionysiaea en Eleusinia. (Meer zie men in 't werk zelf, p. 50) en men kent de conjugia mystica die de Valentinianen en Ofiten met uitgedoofde lichten, door een coïtus promiscuus vierden. Cf. epiphan. adv. Haeret. L. I, Tom. II, § 5. Ook theodoret. Haereticar. fabul. Libr. 1, 12 de Borborianis. - Clem. alexandr. Strom. II, 4; III, 2. Eusebius XIV, 11. Theodot. Excerpt. LXIII. Justinus martyr. Ook de slang zelve wordt bij de Gnostiken Gnosis genoemd, et genitalis sapientia. - Met de hond ook in één lichaam vereenigd, stelt zij 't zelfde voor. - Canem veteribus ob impuritatem ae impudicitiam in odio fuisse, notum est. Volgens eusebius zou Taut het eerst de slangen-dienst opgebracht hebben. Maar in de Godsdienstplegingen aller volken, als Indische, Orfische, Druïdische heeft zij een voorname plaats. In de anaglyfen wordt de torus door een houtmijt verbeeld:- omdat men het vuur voor den oorsprong aller voortteling (genesis) hield. Dus wordt het kind verbeeld voort te komen uit de vlam van een beker die de vrouwelijkheid voorstelt. - De nieuwe Platonisten brachten dit 't huis op de zon als beeld van het hoogste goed en onstoffelijk licht; maar de Ofiten stelden in het vleeschlijke alles, en heel hunne verlichting of illuminatie bediedde niets anders dan de vleeschlijke vermenging en promiscua libido, waarmeê zij hun ingewijdden heetten te doopen en te verlichten (theodoret. ib.) - Dat dit echter eene ver- | |
[pagina 274]
| |
bastering van een geestiger of hooger en zuiverer leer is, is te denken, en schijnt nog in zuiverder stand bij de zoogenaamde Sofi in 't Oosten plaats te hebben; doch alles koomt echter op 't Pantheïsmus neder.- Tertulliamus gewaagt ook van die schandelijke epiphania en photagogia (tenebrarum et ignis diqnissima, zegt hij), waardoor deze Gnostiken de bedaauwing met het Godlijk licht meenden te verkrijgen. De Epicuristische dogmata welke deze Ofiten aannamen, en de Spreuken der Filozofen, pasten zij op hunne wellust en paedasterie [sic] toe. Zoo was 't met het nosce te ipsum, en het respice Deum, 't geen plotinus hun verwijt dat zij altijd in den mond hadden: zichzelven noemden zij Goden, zoo als ook de volkomen Tempelier, Tempelgod bij hen genoemd werd. Hun zedenleer kwam neêr op het eenige nosce omnes, te autem nemo, en het doel der hoogste wijsheid was hun, omnia assequi et omnia licere: 't geen volmaakt met de leer der Assassinen overeenstemt. Hiervan bediende zich dan niet slechts hun wellust, maar ook hun hoogmoed en heerschzucht die even weinig maat hield. Hun meest algemeen teeken (als 't eenvoudigst) was de slang en de kruk ┳ welke zij overal in hunne stichtingen te pas brachtenGa naar voetnoot1: maar waar zij hunne Kerken bouwden vindt men ook altijd het bafomeths hoofd, of man-vrouwenbeeld, of de Sfinx met slangenlijf etc. | |
[pagina 275]
| |
Het boek de tribus Impostoribus (namelijk: Mozes, Christus, en Mahomet) schijnt tot de Tempelieren te behooren, onder wier teekenen men drie hoofden op eenen boom groeiende vindt; schoon zij het hunnen vijand, Keizer Fredrik II toeschreven (pag. 98). Charitas was bij hen de paedasterie, en met de Manicheïsche beginsels verfoeiden zij 't gebruik der vrouwlijke leden: (de vrouwen als ontbloot van het slangvertoonend lid, waren bij hun veracht) zij misbruikten het Euangelie en de Apocalypsis om dit te verdedigen en goed te maken. Epiphanius (haer. 26, c. 13) voert het gebod der Ofiten aan: ‘Nullas esse proles procreandas, ne semen luminis in regno τοῦ Jaldabaoth pessumdetur, semenque in se esse rocipiendum.’ Voorts is hun dubbelzinnig bevel: λυειν τα ἐϱγα της ὑστεϱας, de venere posticâ te verstaan. (Het schijnt ook wel, dat zij hun voorhoofden met het teeken van den Bafomeths-kruk merkten.) De phallus schijnt ook door het teeken {problem}⊤ afgebeeld te zijn geweest. Maar v. hammer meent, dat het zijn oorsprong uit Indië heeft, waar de aanhangers van Vitschnu (den behouder) met een roode rechtstandige, en die van Siwa (den Verdelger) met een geele dwarse streep op het voorhoofd geteekend gaan: als hebbende de Bafomethisten die twee beginsels vereenigd willen toonen. p. 102. Wat ondertusschen thands met de drie hoofden gemeend wordt, verklaart ons het Recueil précieux de la Maçonnerie Adoniramite, Philadelphie 1785, II, 37. | |
[pagina 276]
| |
Dem. ‘Que signifient ees trois têtes? Rep. Celles des trois assassins d'Adonihiram.’ Men moet wel opmerken, dat bij de Gnostiken, Ofiten, enz. groot onderscheid gemaakt wordt tusschen de slang en den draak. De slang is Michaël of Samaël, die den draak vertreedt en terneêrwerpt; en de draak, de God dezer wareld Jaldabaoth of Sabaoth. Dit hebben mosheim, macaire, en chifflet niet gezien, en van daar sommige misvattingen. - Faber in zijn Origin of pagan Idolatry heeft ook dat onderscheid tusschen den Typhon of Draak, en den ἀγαϑοδαιμων of νους (de slang) niet opgemerkt. | |
Mines de l' Orient, Tom. VIGa naar voetnoot1.
| |
[pagina 277]
| |
door hen bij de Ismaëliten of Ismaëlianen, Albigensen, Tempeliers, en Vrij-metselaars voortgeplant is, behoeft naauwlijks betoog. De Tempeliers werden beschuldigd een hoofd met een grooten baard aan te bidden: dit wordt in de bekentenissen een duivelskop genoemd, ook een hoofd in figuram Bafometi. Een der Tempeliers getuigde dat men hem daarvan gezegd had: zie daar uw God Bafomet; 't geen men kwalijk Mahomet heeft verstaan. Nicolaï schreef in 1782 een Hoogduitsch stukjen over het geheim der Tempeliers, 't eerste, dat in onze tijden tegen hen uitkwam. Hij giste daarin, dat de Sarrasynen hun de ketters der Manicheesche Gnostiken hadden meêgedeeld, en dat de Bafomet de afbeelding van den Oppergod was. Anderen maken er met anton een Sfinx van, met herder een schild of trofee, of met hunter (die 1801 schreef) een kas met reliquien. Een Tempelier zou verklaard hebben dat het een vrouwenbeeld was. 't Schijnt inderdaad een vrouwenborst gehad te hebben: want de beide kunnen moesten uitgebeeld worden in den Bafomet. 't Was een hoofd met mannenbaard en vrouwenboezem. De leer der Gnostiken (waartoe de Ofiïsten ook behooren) is: dat de wareld niet door den Oppergod, maar door een der mindere Goden geschapen is; van wie de zedelijke wet ter verslaving van den mensch, doch die niet verbindt voor die zich tot den Oppergod opheft. Dat de kennis (γνωσις)Ga naar voetnoot1 tot dezen voert, en dus zalig maakt, en aan de ziel eene geestelijkheid geeft, waardoor zij onbesmettelijk is door wat daden ook. | |
[pagina 278]
| |
Hun Cosmogonie is deze: de afgrond (βαϑος) en de gedachte (ἐννοια) brachten den geest (νους) en de waarheid voort. Deze twee het woord (λογος) en het leven, en dezen den eersten mensch en de eerste kerk (prototypen van 't geen op aarde was). Dezen maakten de geestelijke Ogdoas uit, die in het pleroma ('t geestelijk heelal) was. Deze Ogdoas bracht 22 Oeonen voort, waarvan de laatste Sophia of de wijsheid was, ook voor den II. Geest gehouden, die de verschillende secten Prunicos, Barbelo, Noria, en Enthymesis noemen. Deze Sophia, man en vrouw, bracht Achamot voort, die buiten het pleroma geworpen werd, en de stof voortbracht met alle stoffelijke en geestelijke wezens. Ook bracht zij Jaldabaoth voort, die ook Sabaoth heet, en de Wareld met de zeven Hemelen schiep. Jaldabaoth had zeven zonen, en maakt met dezen de tweede Ogdoas uit. Met hen wrocht of schiep hij den eersten mensch, maar deze, bezield zijnde met een Goddelijke vonk, bad den eersten mensch van de Opper-ogdoas aan. Dus de Valentinianen uitvoerig. Maar de Ophiïsten bepalen zich meer bij de onder-Ogdoas, en de twist tusschen Jaldabaoth en zijn moeder Achamot. Jaldabaoth wilde den mensch van 't geen er Goddelijks in was berooven, ten einde van hem aangebeden te worden als opperste God; en daartoe wilde hij zich van de vrouw bedienen. Maar Achamot, om dit voor te komen, gebruikte de slang, zoon van Jaldabaoth, om Eva overtehalen tot het doen eten van de vrucht des kennisbooms aan Adam; en dus bekwam de mensch de Gnosis, die hem aan de macht van Jaldabaoth onttrekken moest. Van daar vereerden zij de slang onder den naam van νους, Michaël, Samaël, als symbolum der wijsheid. En men moet deze slang wel onderscheiden van den draak of krokodil die (volgens | |
[pagina 279]
| |
epiphanius) bij hen de wareld of bestuurder der wareld, dat is, den Demiurgus of Jaldabaoth beteekende. De gedenkstukken, waarop Von hammer zich vestigt, zijn 1o. steenen, uit het muséum van Weenen: bestaande in beeltenissen, waarvan eenige mannenhoofden met baarden en met vrouwenborston; en kruissen zonder opperstuk, dat is, als {problem}⊤, welke hoofden en kruissen opschriften (Arabische) hebben, betrekkelijk de dienst van een Godheid Mete genoemd. Nicolai had reeds den naam van Bafomet afgeleid van βαφη μητεος (doop van Metis). Deze stukken zijn bovendien beteekend met het getal van 8, en zeer obscoene uitdrukkingen, waar in melding van den Anus. Ook: ‘ik en 7 maken onzen stam uit.’ Deze mete nu is (volgens von hammer) dezelfde Oeon, die Sophia, Prunicos, Barbelo, en ook wel Achamot heet (Μητις, prudentia). Bij de Grieken huwde Metis aan Jupiter; maar uit vrees dat zij hem een zoon zou baren die meester en vorst van 't Heelal zou zijn, slokte hij haar in. - De Ofiïsten geven haar een grooten baard, gelijk de Cypriers aan hunne Venus. Proclus zegt dat Metis een der androgyne godennamen was in de Orphica aangeroepen. Twaalf Arabische opschriften verklaren zich hier uit. Maar een der beelden heeft ook een bekken met vuurvlammen op den schoot; en dit ziet op den doop van Mete, waarvan de volkomen naam van Bafomet. De Gnostiken (als de Kerkvaders melden) hadden tweederlei doop, een waterdoop, en een vuurdoop, en de laatste was die van Mete. Gelijke figuur vindt men op een vaas of pot. Aanmerklijk is, dat in de Bacchische en Orpheïsche sacra, bij de Egyptenaren, de Persen, en zelfs bij plato, de vazen (ϰϱαβις bij de Grieken genoemd), symbolen van de teelkracht wa- | |
[pagina 280]
| |
ren, en tooverkrachten geacht werden te hebben, waarmeê Hermes, Bacchus, Josef [Genes. XLIV, 5], Salomo, en Alexander, wonderen deden. Zie creuzer, Dionys. Heidelb. 809, in 4o. 't Kruis, als een {problem}⊤, werd de sleutel der kennis genaamd en was ook de phallus. Mete en Achamoth houden 't in de hand: sommige dragen 't op 't voorhoofd. Men zie de verdere verklaring der figuren bij Von hammer. De gedenkstukken van von hammer ten aanzien van de Tempeliers zijn : 2o. De beeldhouwerij in oude kerken der Tempelieren: waar die kruissen, slangfiguren, vazen en andere beeltenissen voorkomen, die met dat alles overeenstemmen. En wel a). in de kerk te Schöngrabern in Oostenrijk, nabij Dietrichsdorf en Sitzendorf. Waar niet alleen zeer onbetamelijke afbeeldingen zijn, die men van beneden niet duidelijk onderscheidt, maar van nabij zeer wel erkent; maar ook Adam en Eva aan den kennisboom. Zij, etende, als aangedreven door een hond (emblema van den zesden Archont der Gnostiken, Erathauth genaamd) die haar iets in 't oor schijnt te fluisteren. Haar aanzicht is van twee slangen omringd, die de hoofden op haar hoofd bij een steken. Adam van zijn zijde plukt ook een appel, en wordt weêrhouden door een menschenbeeld met spitse ooren, die de hand op zijn bovenarm legt, en waardoor Jaldabaoth verbeeld wordt, die den mensch beletten wil tot de kennis van Achamot te geraken. Ook: - een sceptervoerend beeld op een zetel, wien dieren en vruchten van rondom aangeboden wor- | |
[pagina 281]
| |
den; en aan den voet des throons een omgeworpen draak die een kind inzwelgt, terwijl een ander kind door zijn rug uitgaat. Het geen epiphanius adv. Haeret. I, 26, § 10 verklaart: ‘ajunt hujus mundi pracsidem Draconis effigiem habere, ab eoque animas absorberi cognitione illa (γνωσει) destitutas, rursusque per caudam in hune mundum refundi:’ Ook: - phalli onder druiftrossen en wijngaardbladen vermengd; en drie basreliefs vertoonende Tempeliers in hun ordenkleed met het ⊤ kruis in de handen. b.) Onder den grond der Tempelieren-kerk te Wultendorf in Oostenrijk in 1792 opgedekt: waar verscheiden steenen, houten en aarden-beelden met twee hoofden gevonden werden; en een altaar met een afneming van 't kruis uitgehouwen, waar het kruis van de ⊤ form schijnt, en een hond onder de personen verbeeld schijnt; doch welke beeldhouwerij zeer beschadigd en onduidelijk geworden was. c.) Te Bertholsdorf, 2 mijlen van Weenen, in een der overblijfsels van een Tempeliersklooster en kerk, waar geen beeldhouwerij , maar in 't Choor een zeer groot Bafometicum is, uit een dwarsen op een rechtstandigen steen bestaande. d.) Te Praag, waar de kerk van St. Weneeslaus den Tempelieren schijnt toebehoord te hebben, waar echter geen dan gewone kruisen voorkomen (tenzij misschien een) maar velerlei bouwinstrumenten, en metselaarstuig, en een zon, nevens een star met acht punten. e.) Te Egra, waar de kerk der Tempelieren in de kapiteelen der kolommen en slotstukken der bogen vrij wat onbetamelijke figuren hebben, en ook anderen die wel naar de Abraxas der Basilidianen zwemen: zoo | |
[pagina 282]
| |
als men elders in Duitschland, en ook in Poitou wel vindt. 3o. Verscheiden penningen (bracteaten), maar waarvan do beelden en inscriptiën niet zeer afdoende zijn, dan voor zoo verre eene enkele de Mete, inversa scriptura, uitdrukt, IHƎTHM. Wat het kruis in de form van ⊤ betreft: 't is zeker, dat het het teeken van den Phallus, van den boom des levens, van den sleutel der kennisGa naar voetnoot1 en van den Bafomet is; en Von hammer wil dat het den Hamer der Vrijmetselaren is geworden. Uit tertulliaan weet men, dat de aanhangers der dienst van Mithra daarmeê op het voorhoofd gemerkt wierden. Vergelijk ezechiel IX: 4 (waar lowth wil dat men bij de lxx, voòr το σημειον, ταυ σημειον moet lezen) en Apocal. VII, 3. etc. In Indië worden de aanhangers van Vistnou met een roode streep in de langte (perpendiculair), die van Siva met een geele dwarstreep, op 't voorhoofd geteekend, en deze twee maken het teeken van Bafomet [bov. bl. 275.] Bij de Laplanders heeft Thor, en bij de Japanners Kevira (de God des Rijkdoms) een hamer tot teeken. De Cabiren bij de Grieken, Vulkaan, Prometheus; en de geest des doods bij de Hetruriers en Mahomethanen, voeren ook den HamerGa naar voetnoot2. De Vazen behooren in alle mysterien, zoo als ook de schalen bij alle offeranden en gastmalen: maar men mag hier echter aan de geheimenis-vaas van Cybele, Mythra, Isis, Bacchus, en de Orphica denken, die ook de heilige Urne der Egyptenaren is, door apuleus be- | |
[pagina 283]
| |
schreven: anders het Vas cosmogonioum, gnostisch symbolum van de ϰτεις of vrouwelijk teeldeel. De slang die tot de ware kennis voert, is verbeeld door het koord der Tempeliers en Vrijmetselaars. De sluier van Achamot is bij de Vrijmetselaars de voorhang des tempels. De keten wordt verbeeld door het halssnoer, dat men ook wel bij de Bafomets-beelden vindt. De Vrijmetselaars hebben dit snoer ook bij zommige gelegenheden om den hals. De leeuwenhuid die 't lichaam der Bafomeths-beelden van onderen omslaat, is door de Vrijmetselaars in 't leeren voorschoot veranderd. De Esseniers en de ingewijdden van Eleusis droegen dit ook: de laatsten, van hertenvel. - 't Is de huid van Jaldabaoth die als een leeuw verbeeld wordt, en beteekent de overwinning op hem en te niet doening van zijn dienst. De zon, de maan, en de ster vindt men ook op de Bafomets en de vazen. De Letter G in de star is volgens Von hammer γνωσις. Het getal 13 was bij de Gnostiken ook heilig. De vuurdoop der Gnostiken schijnt wel te slaan op de lichtdoop der Vrijmetselaars. Von hammer houdt de Vrijmetselaars-orde ouder dan de Tempeliers, en is niet vreemd dat zij tot de Astrológi of Mathematici behoorden, waarvan in den Rom. CodexGa naar voetnoot1, en die ten tijde van Domitiaan daar gevormd waren tot een genootschap. Als eerste Vrijmetselaarloge wijst hij de Darol-hikmet (huis der wijsheid) aan, die Hakem in de Elfde eeuw te Cairo oprichtte. Daar werd Filozofie en Wiskunde geleerd, maar tevens een geheime leer. De Ingewijdden gingen verscheiden gra- | |
[pagina 284]
| |
den door; en in den hoogsten graad leerde men hun niets te gelooven, en dat alle daden geöorloofd waren. De Ismaëliten (of Ismaëlianen) waaruit de Druzen verbasterd zijn, hadden een orde van zeven graden, waar men niet dan na veel proeven door te staan, in aangenomen werd. 't Geen men in de laagste graden leerde, was zeer verschillend van 't geen het ware systema der secte was, dat ten doel had de Filosofie, 't gezag der reden aan de Leerstukken en de Openbaring (van 't Mahometismus) in de plaats te stellen. Deze leer werd uitgedrukt door de woorden tatil en ibahat, waarvan de verklaring bij sylvestre de sacy, Journal des Savans 1818, p. 413. Zie hem in zijne aanteekeningen op de Recherches sur les mysteres van sainte croix, II, p. 197. De Missionarissen van de Caïrische loge verspreidden zich door geheel Azië, en grondden de macht der Ismaëlianen of Assassynen. Hun eerste Vorst, Hassan, zoon van Sabah, te Caïro ingewijd, vestigde zich in het kasteel van Alamout in Perzië, en had zijne twee Stedehouders: de een in Chorasan, de ander op 't kasteel van Massiat bij Hamat in Syrië, die in de kruistochten de Oude van den berg genoemd wordt. Volgens eene oude overlevering (waar of valsch) heeft Gautier van Montbar, een der Tempelridders, in een spelonk de kennis van een geheimen leer gekregen, van eenige Oostersche Wijzen. En deze leer is tot de orde der Tempeliers gekomen. [Bov. bl. 271] (De nabijheid en daardoor noodwendige verstandhouding was genoeg tot voortbrenging van deze fijngesponnen filozofie bij de dappere maar domme Tempeliers.)
De drie beschuldigingen tegen de Tempeliers houdt Von hammer dus voor blijkbaar en bewezen; te weten: | |
[pagina 285]
| |
1o. Apostasie: - De Ofiïsten waren de verklaardste vijanden van 't Christendom. ‘Achamot, (zegt tertulliaan) trapt Jezus met den voet’Ga naar voetnoot1. 2o. Afgoderij: - de afgodsbeelden, waarvoor men zich boog, brengt Von hammer bij, zelfs uit hun kerk te Wultendorf: - de kunne was twijfelachtig, en de een noemde ze man, de ander vrouw; ook verschilden de heelden in stof, als hout, steen, metaal, leder. Hun Bafomet is de Mete, en de naam beteekent de inwijding zelf door den doop van Mete. Dat ook die God (als de beschuldiging zegt) door hen voorgegeven werd de boomen en planten te doen groeien en bloeien, stemt over een met de Arabische inscriptien. 3o. Het afgrijslijk zedenbederf blijkt van elders genoeg; en werd door den ongehuwden staat der orde zeer bevorderd. De grove misdaad werd bovendien bij hen uitgedrukt door de vuurdoop, in de mysterien der Gnostiken bekend, waarvan tertulliaan.
De Recensent in de Biblioth. Britann. wil, dat de Astrologische teekens somtijds bij de Bafomets gevonden, een sterrekundigen zin in die beelden moeten doen stellen. Hij merkt ook aan, dat in een der opschriften van των ὑδατων χϱυζος gewaagd wordt; 't geen er een Alchymistischen zin in moet doen vermoeden. Het zij zoo: Astrologie, Chymie, Wiskunst en | |
[pagina 286]
| |
Filozofie was van ouds in het Oosten verbonden, en kleefde gedurende al de Middeleeuwen aan een. Hij merkt aan, dat de Gnostieken een hard, streng leven leidden: dat men aan de Christenen ook geheime wellusten te last heeft gelegd: en dat de Kerkvaders hen hateden, en verfoeiden, zonder hen te kennen, enz. Ik antwoorde: ook Epicurus lei geen wellustig leven: maar zeker was de levenswijze der Gnostiken in de lagere graden streng: doch de leer voor de hoogere bracht het tegendeel meê. De kennis van den Bafometh was niet voor de eerstaangenomenen. En die kennis bracht nog den vuurdoop niet meê. - Het einde en doel was onbepaalde schandlust, maar daartoe moest door de onbepaaldste gehoorzaamheid en strengste onderworpenheid aan den regel der lager graden opgeklommen worden; tot dat het verregaand zedenverval steeds meer algemeen wierd. Dat de Christenen valsch beschuldigd zijn, bewijst niet, dat gelijke beschuldigingen in anderen valsch waren; maar veeleer het tegendeel: want waarom beschuldigde men hen? Om dat zij (uit nood) hunne vergaderingen in het geheim hielden, en het bekend was, hoe het in de zoogenoemde mysterien (Bacchische, Orfeïsche etc.) toeging. De Christenen konden zich zuiveren; want hun beginzel en gedrag streed daartegen: maar kunnen 't die genen, wier beginzel onverschilligheid der zedelijke daden, afkeer van 't huwelijk, en vleeschelijke lust in zich vereenigt, en wier dartelheid, dronkenschap enz. enz. de geheele wareld in 't oog stak? Dat de Kerkvaders hen haten en verfoeien moesten, is zeker; maar die haat en verfoeiing is niet de oorzaak, maar 't gevolg der beschuldiging en der overtuiging van hare waarheīd. Zij leidden die zaken niet aan elk der genen te last, tegen wier leer zij opkwamen. | |
[pagina 287]
| |
En dat zij hun leer wel kendën, blijkt door bunne overeenstemming met het geen ons van andere kanten wegens die secte bekend is. |
|