Geschiedenis des vaderlands. Deel 3
(1833)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtvrij
[pagina 219]
| |||||||||||||||||||||||||
Ophelderingen en bijvoegselen.Bladz. 1: ‘Henegouwen.’'t Was van ouds een gewest dat van den Landbouw bestond. De koolmijnen zijn er eerst laat geöpend, (schoon in 1198 reeds in 't Luiksche bekend) echter gaf het ijzer, lood, levende kalk, steenen, en glaswerk aan den handel van Vlaanderen. De Henegouwers lieten zich voorstaan dat hun land niet dan aan God en de zon onderworpen was. 't Land begon eerst te bloeien onder Jan van Avennes en Graaf Willem gaf er in 1310 groote privilegien aan, en moedigde daar de Lakenfabrieken aan op 't voorbeeld van Holland en Vlaanderen. De Graven trachteden er voorts de Hollandsche vlijt en naarstigheid in te voeren, waardoor het allengs (en zeker mede ten koste van Holland) rijker en aanzienlijker werd. - Bloot liggende voor Vlaanderen en Frankrijk, moest het met Hollandsch geld (zoo niet met Hollandsche wapenen, waartoe de Hollanders niet genegen waren) telkens beschermd worden. En 't was inderdaad een ongeluk voor Holland, met Henegouwen onder een zelfden Vorst te geraken, en wel die een Henegouwer was. Te meer om de nader betrekking die de Henegouwsche steden met Vlaanderen, onzen Erfvijand, gevoelden, en onderhielden. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 220]
| |||||||||||||||||||||||||
Bladz. 13.Dit alles hier aangemerkt is zeer wel in zich zelf; maar extra doleas [irrelevant]. Zoo 't een investitura simultanea ware geweest, zoo ware 't een erkentenis van geen recht Jure feudali te hebben, want de agnaten worden gecenseert in de investituur van den genen die verleid wordt begrepen te zijn. Zie onze aanmerkingen over de Leenen. - Doch dan gaf dit verlei bij leven des bezitters, recht na zijn dood. - Maar het was geen verlei; 't was ook geen simpele belofte, maar een concessie. Zie de stukken bij mart. en durand, Vol. I, p. 1153 en 1154: ‘Si nobilis vir, Florentius, Comes Hollandiae - de hac vita migraverit sine herede legitimo carnis suae, ita quod dictus Comitatus et alia quaeque bona quae a nobis et Imperio tenet in feodo, nobis et dicto imperio vacare de jure contigerint praedicta omnia et singula memorato Joanni de Haynonia et heredibus suis legitimis concedimus possidenda et tenenda a nobis et imperio titulo feodali; dantes eidem has nostras patentes literas in testimonium super co.’ Gelijkluidend is de andere concessie, gedaan: ‘memorato Hermanno comiti de Hennenberg, nobili Margaretae suae conjugi, Bopponi filio suo, et eorum heredibus ipsis legitime successuris.’ - Dat Jan van Henegouwen uit die concessie, verbis de praesenti en niet de futuro gedaan, recht heeft beweerd, als uit een donatie, waar uit recht voortspruit, is niet vreemd. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 221]
| |||||||||||||||||||||||||
Bladz. 24: ‘aant. 2.’Een verdrag is gemaakt over den moord van Floris, en tot zoen van het deel dat de Hertog er in had, maar het is geen verbond van vriendschap en onderlinge bescherming. ‘Comme entre noble hoe no chier cousin, Jehan comte de Haynnau, de Hollande, etc. et les siens d'une part, et nous d'autre part (zegt de Hertog) contens, rankeurs et discors aient estet, en l'ocoison de noble homme Florent, jadis conte de Hollande etc. son cousin e le nostre; Nous pour venir a l'amour, a l'accorde, et a le bienvoellance dou dit comte de Haynau, etc. et des siens, prometons et envers lui nous obligons de faire tels pelerinages, et decorer tels capelleries por l'ame dou dit conte Florent, com li devant dit cuens Jehan ordenera et devisera; et tout ce prometons nous par no foy et no sairement (serment) sur ce fait soufissanment. En tiesmoignaige desqueles cozes nous avons fait mettre notre saiel a ces presentes Lettres.’ (Mart. et dur. Vol. I. p. 1312.) Daarop volgt ten zelven dage een vrede met Kuik en Johan de Hensedunne chevalier, gegarandeert door Jan van Brabant. En ook (mede dien zelfden dag) een verbond (‘aillance’) van vriendschap en onderlinge bescherming. | |||||||||||||||||||||||||
Bladz. 42, 43.[Hier, waar de wakkere en kloekmoedige witte van haamstede optreedt als Verlosser van zijn Vaderland uit de overweldiging der Vlamingen, is het nu nog de plaats, om iets bij te voegen tot het in het II Deel (bl. 183 volg. en 340, 341) gezegde, nopens de wettigheid of onwettigheid zijner geboorte (zie ook het Voorbericht van dat Deel, bl. vi.) | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 222]
| |||||||||||||||||||||||||
a.) Bilderdijk heeft openlijk geschreven, dat de vlijtige en geleerde Baroen van spaen volkomen erkend had, dat Witte van Haemstede uit een wettig huwlijk was gesproten. Maar dit (uit de Rotsgalmen, bl. 198) vermeldende (bov. II Dl., bl. 341) heb ik er bijgevoegd, dat het mij onbekend was, waar dit geschied was: - en er waren mij gewigtige bedenkingen tegen dat gezegde van B. gemaakt. - Nu vond ik bij de straks (c) te plaatsen genealogie der Heeren van Heusden, door B. de aanteekening ‘nb. Haemstede geen Basterd; maar uit een heimelijk huwlijk: zie spaen, van de Heeren van Amstel:’ - maar gelijk B. geen bladzijde aanwijst, dunkt mij dat zijn geheugen hier gedwaald heeft: althans ik heb in het bedoelde en bekende werk van den Heer van spaen, Historie der Heeren van Amstel, van Ysselstein en van Mynden, Hage 1807, er niets van kunnen vinden.- b.) Maar die Ms. aanteekening is van vroeger tijd: in zijn werk van 1821 verwijst B. niet derwaart, en zegt slechts: ‘de Heer van spaen heeft het volkomen erkend.’ - Welligt heeft hij den brief bedoeld, door hem-zelf reeds vermeld, bov. II Dl. bl. 341; doch waarvan ik een vollediger uittreksel bij het Handschrift dezer Geschiedenis vinde, welk ik, wegens het aanmerkelijke ook van den overigen inhoud, hier geheel geveGa naar voetnoot1: | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 223]
| |||||||||||||||||||||||||
Uittreksel uit eenen Brief van den Heere Baron van Spaan van Hardenstein etc.; rakende Heusden en 't breken der wapenen.Ontf. 12. 4. 1809. ‘Het breken der wapenen was zoo willekeurigGa naar voetnoot1, dat bij het oneindig aantal van zegelen, die mij door de handen gegaan zijn, het mij niet mogelijk is een zeker systema aan te nemen, immers voor den tijd, dat het Huis van Bourgondien zich de Regeering deser Landen ingedrongen heeft. Echter de Lambels zijn doorgaands bewijzen van nageboorte, als het filet van bastaardy, maar het gaat ook niet altijd door: somtijds vindt men teekens, als sterren, vogels, halve manen, voor brisures; soms dragen allen het volle wapen. Maar altijd moeten bastaarden breken. ‘Mij is geen een bewijs voorgekomen, dat de Moeder van Heer Witte van Haamstede, uit het Huis van Hensden was, dan alleen bij gouthoeven, p. 390. Heer Arnoud van der Sluys wordt broeder te Heusden gesteld; dus is het zeer natuurlijk, dat het witte rad, eer Sluyse dan Heusden is, en dat Heer Witte dat van zijne vrouw aangenomen heeftGa naar voetnoot2. Dit geschiedde meermaal en de voorbeelden zijn oneindig: alleen wil ik aanhalen Heer Arnold van Buren, getrouwd met Aleyd van Stralen, vrouw van Aerssen, die in 1319 parti Buren en Stralen, en in 1333, eq. (écartelé) Buren en Stralen, voerde. Zijn zoon Otto van Buren, Heer van Aerssen, voerde Buren en plein. - Deze Aleyd had eene ouder zuster, die vrouw van Stralen was. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 224]
| |||||||||||||||||||||||||
De twee Broeders van Steenbergen, bastaarden van het eerste huis van Gelre, voerden in het einde der 14de eeuw, de een Gelre, wapen en helmteeken en plein, maar het schild van zijne vrouw Homoet, en coeur. (Hier uit de Heeren tot Nyenbeek, onlangs uitgestorven.) De andere broeder voerde het filet van bastaard, op het volle wapen. Aangaande Heusden-zelve moet ik aanmerken, dat de afstamming uit Cleve mooglijk is, maar zulks moet voor 1085 plaats hebben gehad. Sedert is het onmooglijk om verscheiden redenen. De afstamming van Cleve uit Balderik, die stierf 1018, is onwaar: want hij stierf kinderloos en in den ban. Theodericus, die 1102 leefde, was achterkleinzoon van Rutger, die omtrent 1020 met zijn' broeder uit Vlaanderen herwaarts kwam. Het wiel van Heusden is zeker geen brisure der Cleefsche schepters. Want de Graven van Cleve voerden in 't einde der 12de en begin der 13de eeuwe alleen un een en abime zonder schepters; eerst in den loop der 13de eeuw zijn de schepters daarbij gekomen; en toen voerde Heusden reeds lang het rad of wiel, als blijkt uit een brief van Johan Heer van Heusden en zijn' zoon Arnoud in 1217, in Arch. S. Adelberti te Aken’Ga naar voetnoot1. c.) Jan IV was jonger zoon, en kwam na zijn broeder Willem eerst aan de Heerlijkheid, in 1153, dit is 18 jaar na zijns vaders sterven in 1135. Hij was toen reeds oud, en leefde tot 1192. dat is, regeerde nog 39 jaar. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 225]
| |||||||||||||||||||||||||
Hij had dus na zijns vaders dood geleefd 57 jaar, en bij zijns vaders leven x ______ hij stierf dus oud ruim 60 a 70. d.i. tusschen de 60-70 jaar, misschien 75. Hij zag kinderen, kindskinderen, en achterkindskinderen. Zijn zoon Robert V had dus bij zijn dood reeds kinderen en kindskinderen, en leefde na hem slechts 10 jaar, te weten tot 1202. Zijn zoon Jan V (die bij zijn Grootvaders leven reeds kinderen had) stierf 1235, na 33 jaar bezits. Zijn zoon Jan VI regeerde 34 jaar en stierf 1279; hij moet oud geworden zijn. Hij teelde: | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 226]
| |||||||||||||||||||||||||
[d.)Ga naar voetnoot1.
[c.) De Heer j. van lennep, Nederl. Legend. I, bl. 67. Het gevoelen van B. ten opzichte van Haamstedes geboorte, beknopt en overigens goed vermeldende, zegt: ‘Dit volgende huwelijk (met Beatrix van Vlaanderen) zonde dan tot den Pauselijken ban aanleiding gegeven hebben, waardoor het eerste (met Agnes van der Sluyse) nietig en onwettig verklaard werd.’ - Dit was eigenlijk niet de stelling van B.; maar, dat wegens de Pausselijke bekrachtiging van het verdrag van 1256, waarbij een huwlijk met eene Dochter van Guy van Dampierre aan den jongen Floris, (toen pas 2 à 3 jaar oud) opgelegd was, alle ander huwlijk van Floris a priori nul en nietig was. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 227]
| |||||||||||||||||||||||||
[f.) De geslachtlijst der familie van elshout, in de verzameling van Genealogiën van 1781, door den Heer van lennep, bl. 68, 69 bijgebracht, wordt, wegens gebrek aan preuves, bij onzen hoogen Raad van Adel luttel geschat. De aanhaling is evenwel van veel belang, om dat, in verband met die van het andere werk, door mij te voren elders aangevoerd, ze toont, dat geheel onafhankelijk van bilderdijk, de historische traditie nopens de geboorte van Witte v.H. uit een huwlijk, aanwezig was. [g.) Een onuitgegeven Geslacht-register en korte Levensbeschrijvinge der aloude Heeren van Heusden enz. (van het jaar 1711) onlangs door mij aangekocht uit de verzameling van Handschriften van wijlen den geleerden jac. koning (Catal. bl. 9, No. 55) noemt, even als de bij den Heer j. van lennep aangevoerde Genealogie der familie van Elshout, de moeder van Witte van Haemstede, anne van heusdenGa naar voetnoot1, dochter van Heer Jan, den tijdgenoot van Graaf Floris V; en die tweemaal gehuwd is geweest; eerst met Aleid van Wilgenstein, daarna met Ermgard van Wickerode. Doch er is dit verschil tusschen beide stukken, dat in de Genealogie van Elshout, Anne, Epouse de Floris Comte de Hollande, als oudste kind uit het eerste huwlijk voorkomt (van lennep, bl. 69): maar ze in mijn HS. voorkomt als jongste kind uit het tweede bed, als jonger zuster van hem, die door zijn huwlijk met eene Jonkvrouwe (en erfdochter) van Elshout, den stam van Elshout gevormd heeft, en ten wiens opzichte beide stukken voorts overeenstemmen. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 228]
| |||||||||||||||||||||||||
[h.) Dat HS. zegt voorts, met bet algemeen gevoelen: ‘dat Graaf Floris de Vijfde bij deze Amie (of Anne) een bastard zoon verwekt heeft, genaamd Witte van Holland:’ doch voegt er bij: ‘dat deze in zijn wapen gevoerd heeft den rooden Hollandschen Leeuw getand en geklaauwd van lazuur; met een zilver wieltje op de borst, tot een teeken dat hij van 's moeders zijde uit het huys van Heusden gesproten was:’- tegen het gevoelen der genen, die willen, (zelfs ook de Heer van spaen ) dat Witte v.H. tot brisure het wapen van zijne vrouw aangenomen heeft (bov. bl. 223).
[i.) Voorts heeft ook dat HS. het oud verhaal, van Gerard van Velsen, als ‘te hoogmoedig om 's Graven boel tot zijne echtgenoot te nemen.’ - Heer Jan ‘op deze wijze [zie bov. II Dl. bl. 259] geworden zijnde een Vasal van den Grave van Holland, wierd ook te gelijk zijn doodlijke vijand.... d'Oorzaak daar van was, dat Graaf Florens door eene onverdragelijke en smadelijke geilheid zijne eenige DochterGa naar voetnoot1 Amie [Anne] van Heusden tot zijn wil genomen had; waardoor het huys van Heusden een onuitwisbare vlek werd aangewreven. Deze dochter was verwekt bij zijne tweede huysvrouw Ermgard van Wickerode, hebbende door hare uitnemende schoonheid het ongeluk gehad van den Grave te bekoren; waarna hij haar wilde ten huwelijk geven aan Gerard van Velzen.... Maar Gerard te hoogmoedig’ enz.
[k.) Wat nu, eindelijk, de quaestie zelve betreft, buiten alle opzicht tot bild.s' aanspraak op, - ik weet | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 229]
| |||||||||||||||||||||||||
niet recht welke - verwantschap met Witte van H.; maar als een door hem weder opgehaald en in een ongewoon licht gesteld historisch vraagstuk: 1.) ‘Dat Witte van Haemstede wezenlijk een zoon, en een waardige zoon geweest zij van Graaf Floris V, is bij beide partijen onbetwijfeld; - en de voorstanders zelve van Wittes echte geboorte (d. i. uit een solemneel, Priesterlijk ingezegend huwlijk van Graaf Floris met eene voorname adelijke jongvrouwe) maken voor hem geene aanspraak op wettige geboorte, in den staatsrechtelijken zin van legitimiteit: zij erkennen, dat het huwelijk, ofschoon dan kerkelijk wettig en misschien plechtig en openlijk aangegaan; echter volgens een hooger bijzonder recht niet had mogen geschieden, en clandestin was, in dezen zin, dat de kinderen daaruit gesproten, geene opvolging in 's vaders leenen of waardigheden konden pretenderen.’ (Derde) Mnemos. II Dl. 1830, bl. 218. 2.) Alle omstandigheden schijnen mij door bilderdijk zeer wel en aannemelijk samengevoegd en alle zwarigheden opgelost. Ik vind dat zijn gevoelen zeer waarschijnlijk is. Het wapen van Haemstede is de Hollandlandsche leeuw, wel vermeerderd (en dus geältereerd) met het hoogadelijk wapen van Heusden (of v.d. Sluys); maar niet bevlekt met het filet van bastaardy. 3.) Doch uittemaken is de zaak niet. De Freule kan den Graaf te wille geworden zijn, bij surpriseGa naar voetnoot1; en dan geldt het verhaal van de MS. kronijk (boven, onder i: - Doch in geen geval hecht ik iets aan het verhaal van dat willen uittrouwen aan G.v. Velzen, enz.) - | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 230]
| |||||||||||||||||||||||||
of ze is door hem gevrijd: en in dit geval was het niet dan natuurlijk en waarschijnlijk, dat eene Jongvrouwe uit zulk een huis zich aan de blakende min van een jeugdig Vorst niet overgeeft dan onder trouwbelofte, en dan liefst sponsalia de praesenti, d.i. Priesterlijke inzegening; er was toch altijd, zelfs op een lustslot, een Priester bij de hand. Even natuurlijk is het, dat Floris weinig dacht om den Pauselijken ban, waardoor men dat verdrag had laten bekrachtigen, waarmede men over zijn persoon, toen hij een twee - à driejarig kind was, had gedisponeerd; en dat de jonge Freule, van die Zeeuwsche geschillen en dat traktaat, van vóór hare geboorte, nimmer vernomen had.] | |||||||||||||||||||||||||
Bladz. 49: ‘Ammiraal.’(Is Amiraal, kwalijk Admiraal: verbasterd uit Emir Almumenim, d.i. Vorst der GeloovigenGa naar voetnoot1. De Mooren, en zoo ook eerst de Spanjaarden, die 't van hun overnamen, gebruikten 't dus zoowel voor Land - als Zeebevelhebbers. Naderhand onderscheidden de Spanjaarden de titels der Admiralen ter Zee en te Lande, en noemden den laatste, Admirant. Zoo werd in de slag bij Nieuwpoort de Admirant van Arragon gevangen genomen. Voor Zeebevelhebber is de naam (die dus niet komt van admirabel of admirerGa naar voetnoot2), en ook eigen- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 231]
| |||||||||||||||||||||||||
lijk met de zee niets gemeen heeft) tot alle Christennatien overgegaan.) | |||||||||||||||||||||||||
Ald. ‘Schiedam.’Schiedam heette oudtijds Nieuwendam. Mieris, Chartorb. T.I. p. 355, in een diploma van 1271: doch ook Schiedam, of den nieuwen dam in de Schie, ald. bl. 357, 370, 373, in brieven van 1273 en 1274. In een Charter van 7 Januarij 1286 weer: Wij Schepenen van den Nieuwendamme; het Gasthuys van den Nieuwendamme, ald. p. 464. Merkwaardig is het Charter, ald. p. 373, 374, alwaar Aleid, Weduwe van Jan van Avennes, rechten en wetten geeft aan hare nyeuwe stadt bij 't huys te Revier; en hare Poorteren bij die Rivier. Zie ook de aanteek. van mieris, bl. 374. | |||||||||||||||||||||||||
Bladz. 50-56.[Over katten en evenhoghen, over blijden en oostallen en springalen, over bank-armborsten, kleine bogen en quarrelen, over koketten en kasteelen aan de schepen; ook over de banieren te lande en te water, en over de cris de guerre; heeft huydecoper zeer geleerd geschreven in zijne Breeder Aanteekeningen op het IX Boek van melis stoke, waar de beschrijving van dit beleg van Zierikzee en dezen scheepstrijd voorkomt. Het hier volgende uit B.'s mondelinge ophelderingen, is gedeeltelijk, echter niet geheel, daar uit genomen:] | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 232]
| |||||||||||||||||||||||||
(Eene Kat was een houten toren op wielen: geen raderen, maar rollen; (van waar katrol, d.i. kat-rol.) De naam is van het byöpklouteren; want er waren geen trappen of ladders aan; maar langs buiten-aangespijkerde klampen moest men er opklimmen. Van zulk eene Kat kon men de belegerde plaats overzien; ook liet men van daar een brug neer, om over den muur te leggen en aldus den wal te beklimmen; van onder benkte men de muren; en dan heetten die tuigen bij de Romeinen vineae. Blijden, waren werktuigen, waarmede men zware steenen, soms van 300 pond wierp; ook zware loden kogels. Voor 50 jaren zijn groote steenen kogels gevonden in de grachten van Zierikzee. Door één worp van de Romeinsche balistae sneefden vaak twintig mannen. Blijde is verbasterd van het Latijnsche Balista: doch van Blijde is weer paley gekomen: (pley), pijnbank, eigenlijk rek - of uitwind-machine; want de blijden werden gespannen en op - en losgewonden, en met een klink weer vastgezet. Op 't Binnenhof in den Hage was nog in B.'s tijd een ijzeren spil van een blijde, waarmede Graaf Willem IV Hagestein belegerde. Oestel schijnt bedorven van hoogstel. Een stormtuig dat op een affuit lag; welk men bij ons een stel noemde. 't Was een kleine soort van kat of blijde. Springalen, soorten van bussen met springveders, die op - en losgetrokken werden; zoo als de voetbogen, wier koord werd vastgezet, en hiertegen een veer aangeslagen, die dan het koord deed losschieten. Bank-armborsten, bogen, die niet op den arm werden gehouden, maar op een bank vastgezet. Quarrelen, dikke pijlen, met vierkante schachten. Serjant was toen een algemeene naam van Officier. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 233]
| |||||||||||||||||||||||||
Met de Banieren te velde en ter zee, is het thans geheel omgekeerd van toenmaals. Toen had dezelve een vast standpunt te lande; maar werd in de hand gedragen en per schuitje van schip tot schip gevoerd, waar 't grootste gevaar en de strijd het hevigst was, ter zee: nu is die daar aan de mast van elk schip gehecht. Te lande was de banier, om zichtbaar te zijn voor de geheele armee, gevestigd op een langen, dikken, grooten stok of mast; dien men om de zwaarte niet dragen kon, maar vestigde op een wagentje met wielen; waaraan men paarden of ossen spande om het op te voeren. Zoo leest men bij jan van heelu in zijn Gedicht over den slag bij Woeringen, in 1290, de beschrijving van den Standaart van den Aartsbisschop van KeulenGa naar voetnoot1. Maar vooral is vermaard de Karos van Bononië, van waar de Italianen een spreekwoord ontleend hebben: ‘zoo plomp als de Karos van Bononië.’ (Carrochio, naar de Italiaansche plomp-vergrootende [of caricaturerende] woordvorming van carro, kar, currus: de staatsie-karossen waren ook eertijds veel grooter dan de tegenwoordige prachtrijtuigen.) Die Bononische Karos of banier-kar was zoo lomp, groot en zwaar, dat er vijfentwintig paarden noodig waren om ze voort te trekken. Het was van veel gewicht, dat de banier te lande vast en pal stond; want als ze omviel en onder de voet was, hield men alles voor verloren. - Iets anders was het in de bataille te paard, waar de Edelen aan de lans een vaandel hadden, waarop de wapens waren gestikt of geschilderdGa naar voetnoot2. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 234]
| |||||||||||||||||||||||||
Koketten (bl. 55), een Fransch uit het Neerduitsch verbasterd, en zoo weer tot ons overgegaan woord; zijn kleine koggen of scheepjes, hangende in de masten der schepen; om welke masten men ook kasteelen of schanskorven vast maakte, gevuld met gewapenden, die van boven neer daar uit schoten of allerlei schadelijk tuig wierpen. Geen wonder, dat die gevaarten dan wel eens topzwaar wierden of afbraken; en dit dan verwarring gaf; als hier, in den text.) | |||||||||||||||||||||||||
Bladz. 70.Kluit, Staatsreg. IV, bl. 83, leidt dit geschil af van een vroeger verordening, door Jan II, bij wijze van privilegie aan de Kenmers, gemaakt, dat wie Schepenen oordeelden schotschuldig, schot betalen zou, en de Graaf, zoo iemand getuigen wilde dat hij 't niet was, daar over kennis zou nemen. Tot welk bewijs de Wel- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 235]
| |||||||||||||||||||||||||
geborenen zich niet verpligt rekenden. Welk privilegie Graaf Willem introk, doch niet te min deze uitspraak deed. Men zie dit breeder bij kluit, ald. Het was in 't wezen der zaak het zelfde als het rechtsgeding, ruim 250 jaar later (in 1468) voor den Hove van Holland gevoerd door den Procureur-Generaal tegen een aantal personen die zich aan 't betalen van Jaarschot en Hofdiensten onttrokken: in welk proces de eisch uitdrukkelijk gegrond wordt op deze vier punten die ook door de tegenpartij erkend worden: (kluit, Staatsreg. V, 340.) ‘Dat hier in den lande van Holland drierehande manieren van state van wairlijken luiden waren, t.w. Ridderschip, Waelgeboren luyden, en Huysluyden. En dat het Ridderscip waren waelgeboren luyden, van edelen oorsprone nedergekomen, en̅ die hem ridderlyk hielden, sonder ambocht of lantneeringe te doen, Voort, dat Waelgeboren luyden waren die gene, die uit een edelen stamme nedergecomen waren, maar hem niet ridderlijk en hielden, en̅ hem setten tot ambochte of tot lantneringe of anders. En̅ die huysluyden, dat waren die gene, die hem tot ambochten of lantnering setteden, en̅ van geene waelgeboren luyden nedergecomen en waren, welke huysluyden der Graeflijkheid v̅ Hollant jaerlicx zekere schot betalen en̅ hofdiensten doen moeten, dair die Ridderscappen en̅ andere waelgeboren luyden af gevryet zijn.’ De Verweerders brachten hiertegen in, dat zij en hun ouders welgeboren van zwaerdzijde waren zonder spil daar tusschen. - Maar de Procureur-Generaal merkte aan: ‘dat daar mochten zoo veel waelgeboren luyden met aldusdanige allegatien gemaect worden, zoo dat die last van den scote en̅ andere servituten den Huysluyden te zware vallen souden, mits welke | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 236]
| |||||||||||||||||||||||||
die (de huislieden) in de steden varen zouden mitter wone, zoo dat mijn genadige Heer dairbij geschepen ware zijn schot en̅ hofdiensten geheel te verliesen.’ Men zie voorts heenemans Dissert. de Precariis Com. Holl. Lugd. Bat. 1781. | |||||||||||||||||||||||||
Bladz. 81, na: - ‘deden geen rekening.’Wanneer men zulke voorbeelden ziet (want de gevallen van dien aart, die ons in den loop dezer Geschiedenis voorkomen, zijn slechts enkele staaltjens uit duizenden) kan men niet nalaten te erkennen, dat eene Staatsinrichting, die geheel en al op het eergevoel van een rechtschapen krijgsman rust, in die dagen geen stand meer kon houden, maar er eene algemeene verandering door geheel Europa noodig werd, om niet geheel alle denkbeeld van recht verloren te doen gaan, en de overmacht tot den eenigen maatstaf van ieders recht en verplichting te maken. Gelukkig derhalve was de invoering toen van het Romeinsche recht, dat ongevoelig uit de Academien in de Hooger Gerechtshoven, en van daar in de lagere rechtbanken en tevens in de wetgeving en rechtsforme overgingGa naar voetnoot1; en tevens de Oppermacht op eene meer ontzag inboezemende wijs deed beschouwen, dan de Leenman zijn Leenheer toedroeg. Gelukkig daarbij de vermenigvuldiging der steden, door 't ontstaan eener derde soorte van menschen, die 't zwaard niet tot rechter kunnende nemen, en van belang voor den staat wordende, geheel hun bestaan ten eenemaal aan het onderhouden | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 237]
| |||||||||||||||||||||||||
van Wet en Justitie verknocht zagen, en waarin dus welhaast de steun der Vorsten binnen lands, even zoo zeer als in de Edelen naar buitenwaart, begon te bestaan. Doch wier groei en 't onedeler beginsel dat er in heerschen moest, al vrij spoedig het verval van den Adel moest meêsleepen: zoo als hij ook eindelijk de ontbinding van alle regeeringen, of hare ontaarding tot een staat van eeuwige inlandsche oorlog en te rug keering tot de oude barbaarschheid zon moeten te weeg brengen, indien de Voorzienigheid geene nieuwe orde van zaken op aarde bestemd had, waarvan deze leeftijd reeds zwanger gaat. | |||||||||||||||||||||||||
Merkwaardig zeggen van Willem III.Als hij een Vries ziende, dien dadelijk tot zich riep, naar alles vroeg, en bij 't minste klagen, terstond en schriftelijk recht verschafte, morden zijne Edelen daarover, en vroegen, waarom hij toch telkens den een en den ander van ‘zulk een verachtelijk volk’ tot zich riep? Hij andwoordde: ‘dit volk is de grootste schat van heel mijn gebied; dien mijn voorzaten door hun zweet en | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 238]
| |||||||||||||||||||||||||
bloed verkregen, en waarvan ik alleen Heer ben; en ik zal niet dulden dat dit verdrukt worde, of dat iemand eenig deel in dit mijn gebied verkrijge.’ (phil. a leyd. p. 201.) Braaf! en verstandig!- Doch nu doen de Vorsten hun Volk, dat zich aan hen heeft overgegeven, liever onder 't geboefte zuchten, dat zij tusschen zich en Natie opwerpen. Quo fine? [Waarom toch?] - Om het met dezen er deel in te geven te ongestrafter te kunnen uitmergelen en vertreden; en nooit zelfs te kunnen redden, wanneer die bloed - of geldhonden aan wien het ten prooi is geschonken, alle maat en palen van verdrukking te buiten gaan. - ô Zalig Despotismus van 't Oosten, tegen de Westersche Constitutien vergeleken! | |||||||||||||||||||||||||
‘Bladz. 106: tweederlei stijl.’Men moet deze Kerkelijke en Hofstijl niet verwarren met het geen men Ouden en Nieuwen stijl noemt. - De Kerkelijke en Hofstijl behooren beide tot den Ouden stijl en de Nieuwe stijl is van jonger tijd. De Kerkelijke en Hofstijl verschillen in 't beginnen van 't jaar, en 't geeft dus alleen verandering in de maanden en dagen van 't jaar, welke den Paaschdag voorgaan; die in den Hofstijl tot het vorige, en in den Kerkstijl tot het nieuwe of volgend jaar behooren. Van daar de schrijfwijze b.v. 25 Februarij 1308/09. - Maar de Nieuwe stijl (door Paus Gregorius XIII vastgesteld in 1582), is sedert bij de Roomsch-Katholijke Staten, | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 239]
| |||||||||||||||||||||||||
doch eerst in 1700 door de Protestantsche Staten van Duitschland aangenomen; welke om de toenmalige verloopen tijdrekening te verbeteren, de schrikkeljaren anders regelden, en op den 18 Februarij van dat jaar den 1 Maart deden volgen, waardoor tusschen den ouden en den nieuwen een verschil toen van 10 dagen ontstaan is, maar dat elke honderd jaar met een dag vermeerdert: terwijl de jaren 't zelfde getal blijven teekenen en ook met denzelfden dag aanvangen. Engeland is lang bij den ouden stijl gebleven; Rusland behoudt dien tot nog toe. De zwarigheid is, dat het eigenlijk jaar geen volle dagen heeft, maar 365 dagen, 5 uren, 49 min. Het schrikkeljaar moet dus om 't vierde jaar inhalen 1 dag min 44 minut.; - Men loopt dus vooruit in 100 jaar 25 × 44′, dus in 100 jaar, 18 uren 20′: men slaat daarom elke 100 jaar eene intercalatie over, en dewijl men daar meê weêr 5 uren, 40′ te rug gaat, slaat men op 't 1000ste jaar niet over. | |||||||||||||||||||||||||
Bladz. 106, 108: ‘Tempeliers.’Groot is de twist over de schuld of onschuld der Tempeliers, en met hevigheid en drift zijn zij door de genen die van hun proces niets gezien hebben, 300 jaren en meer na hun vonnis, vrij gesproken: door anderen met eene overgroote belangstelling uitvoerig verdedigd. Geschiedenissen, Verhandelingen, Treurspelen, alles moest dienen om hen als onnoozel gekeelde, lammeren, slachtoffers van nijd en gierigheid, voor te stellen. De Protestanten zijn in 't algemeen genegen om hen voor onschuldig te houden, de Roomschgezinden voor te recht veroordeelden. Ik zal niet beslissen wier vooroordeel den besten grond heeft, dat de eene en | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 240]
| |||||||||||||||||||||||||
andere partij zich laat wegslepen door deze eenige res facti: ‘Zij zijn door of op gezag van den Paus veroordeeld.’ Ergo - besluit men aan de eene zijde; Ergo - aan de andere: maar het is, dat de verzwegen major in het Enthymema [verkorte sluitrede] tegenstrijdig is. Het is inderdaad een heerlijke regel, niet te veroordeelen zonder blijk, maar deze regel moet even zoo ten aanzien van den Paus en de Rechters gelden als ten aanzien van de door hen verwezenen. En zoo men noodzakelijk aan een van beide zijden een misdaad stellen moet, is de mindere eerder aan te nemen dan de meerdere; en gewis is de opzettelijke veroordeeling van een onschuldige niets minder dan de misdaad die hem opgelegd wordt. Een grondregel zoo in het hart geprent, dat men den valschen beschuldiger en valsch verwijzenden rechter van ouds en alom aan de straf die de aangetijgde misdaad verdiende, onderworpen heeft. Indien wij de zaak onbevooroordeeld beschouwen, moeten wij in dit stuk wel onderscheid maken tusschen de orde der Tempeliers, en de individuëele personen der Tempeliers: gelijk inderdaad ook bij den Paus, de Kerkvergaderingen, de Vorsten, en de Rechters gedaan is. Aan de orde (een corpus morale) is niets gedaan en kon niets gedaan worden dan vernietigen: en het is wel zeer in het oogloopende, dat diezelfde lieden, die eindeloos zoo tegen alle Munniken-orden schreeuwen en razen, en die alom vernietigd en uitgeroeid wilden, die tegen hunne professie van 't ongehuwd leven, ledig loopen, het houden van zoo veel schats uit den omloop, en 't maken van een imperium in imperio [een Staat in den Staat], dat zij er aan te laste leggen, zoo ingenomen zijn; de vernietiging als zulk | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 241]
| |||||||||||||||||||||||||
een wraakschreeuwende onrechtvaardigheid uitkrijten, van eene orde, die de zelfde professie van ongehuwdheid, dezelfde volstrekte werkeloosheid, de zelfde afzondering van onnoemlijke schatten, der burgermaatschappij onttrokken om nooit terug te keeren, en het vormen van een in allen opzichte in het samenstellen veel gevaarlijker lichaam voor den burgerstaat tot haar last had; die geenerlei doel meer had of hebben kon, en door de verregaande luiheid en ongebondenheid die de hoogste weelde ondersteunde, geheel Europa een aanstoot en ergernis was geworden en bij de ongeloovigen tot smaad van de Christenheid strekte. Want dat dit zoo was, erkennen hun grootste verdedigers. - Zeker de vernietiging van die orde in dien toestand was wijs, was billijk, was braaf, was plichtelijk, en betaamde aan Kerk en Staatsregeering. Daartoe behoefden er geene individuëel strafbare misdaden of gruwelen van individuëelen bij te komen. Maar de individuëelen dan. Zeker, de verschillende uitslag der rechtsvorderingen tegen de individuëelen, waarbij allerlei graden van straf zijn gedistribuëerd naar mate van meer of minder schuld, en mindere of meerdere verschoonbaarheid of verlichtende omstandigheden, toont, dat men met geen dolle of blinde woede te werk is gegaan; maar bewijzen, bekentenissen, en blijken individuëel of personeel op ieder gevangene heeft toegepast; en zoo wel intrinsique aequiteit als de form der justitie bedaardelijk en (als de tijd daar aan besteed, uitwijst) zonder drift of verhaasting in acht heeft genomen. - Men kan, ja, aan een moord een judiciëele form geven, en onze eeuw heeft er voorbeelden van opgeleverd: maar waar geen blijk daarvan is, kan het niet ondersteld worden; en ook dan zijn er omstandigheden, die dit verraden. Doch | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 242]
| |||||||||||||||||||||||||
van die is mij, na een onpartijdig onderzoek, niets voorgekomen. - Men werpt als een praejudicium op, de meenigvuldige veroordeelingen en ter doodbrenging van zoo vele onschuldige brave lieden onder den naam van ketters en toovenaars door de Geestelijke rechtbanken. Men voeg' er vrij die der Wareldlijke vierscharen bij onder den naam van hoogheidschennis. - Doch wat wil dit. Het getal der schuldigen is zeker altijd meer, dan der onschuldigen die veroordeeld zijn. Anders moest het Rechterampt in vervloeking zijn. Beschouwen wij de gevallen van Ketterij, zoo is het zeker, dat weinige onschuldig bevonden zullen worden: maar men twist tusschen Roomsch en Onroomsch wat Ketterij is, en wat als zoodanig strafbaar. En met de Hoogheidschennis is 't even zoo. Huss was schuldig naar 't Wetboek, waar naar men hem moest oordoelen; du Thou even zoo: Hoorn en Egmond even zoo. Zegge men nu, zij moesten niet ter dood gebracht zijn; ik antwoord: ‘wijt het de Rechtsbegrippen van dien tijd, maar niet den Rechteren: veroordeel de wet, maar niet de Rechtspleging.’ Dat men aan de gierigheid van Filip den Schoone de vervolging der Tempelieren toeschrijft, is dwaasheid. Ware 't om hunne goederen te doen geweest, de vernietiging van de orde was daartoe genoeg, even als 't in mijn jongen tijd met die der Jesuiten was, zonder dat er iemand persoonlijk om vervolgd had behoeven te worden, veel min verbrand of onthoofd. En de vernietiging was genoeg gemotiveerd door het openbaar scandaal dat deze volstrekt zedenlooze en eervergeten bende overal gaf, en het kwaad daaruit voor de Kerk en den Staat voortvloeiende. En dat Filip van hunne goederen gebaat werd, is ex post facto geweest, maar ken 't doel niet zijn, als uit den brief van Filip | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 243]
| |||||||||||||||||||||||||
bij den Paus van den 2 Maart 1311 nog blijkt. Zij werden, openvallende, tot kosten voor een nieuwen kruistocht ter herwinning van Jerusalem bestemd, die ook werkelijk in 1333 werd aangekondigd (men zie de stukken!) En het was eerst toen men zag, dat daar niets van komen kon, dat men ze verdeelde als boven gemeld is. Doch wat waren die misdaden, waarvan zij beschuldigd werden? dit moet kortelijk aangestipt. Zij bestonden in niets minder, dan eene volstrekte samenspanning tegen 't Christendom. Het afzonderen van Jezus Christus en alle zedenwet, en het oefenen van alle die gruwelen van het Manichaeismus, als plicht, die niet slechts alle vatbaarheid voor zedelijkheid moest uitroeien, maar de geheele menschelijke maatschappij verstooren. Wij hebben het Manichaeïsmus in zijn oorsprong in 't Oosten nagespoord en ontwikkeldGa naar voetnoot1. 't Was in 't Oosten, dat zijn wieg was, maar uit dat Oosten heeft het zich krachtiger naar Europa uitgebreid, naar mate het in zijn Vaderland door het Islamismus (een waarachtig heil voor Azie) gefnuikt en gesmoord werd. De Kruisvaarten hebben daar 't hare aan toegebracht, en het heeft zich in verschillende formen en gedaanten, nu meer openlijk, dan meer vermomd, voortgeplant, als klimop geworteld, en uitgebreid tot verstikking van alle Godsdienst en Zedelijkheid. Wij hebben van de Ofiïstische belijdenis van Dr. bahrdt in Duitschland omtrent het jaar 1770 gesproken, en van de school, die hij na heeft gelaten: maar zelfs het tegenwoordige systema van polariteit is een eenigzins verhuld manichaeïsmus, waartoe het Kantianismus tot vehikel heeft | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 244]
| |||||||||||||||||||||||||
moeten dienen. Ook is de gevormde samenzweering tot omkeering van Godsdienst en Staten van Europa bij de voorstanders van dit gruwelding niet te ontkennen voor ieder die oogen heeft; en die samenzweering een tijd lang verbijsterd door de uitwerking die zij tegen haar doel en oogmerk voortbracht, houdt nog stand, en werkt op nieuw met dubbelen ijver, als voorzag zij dat de Voorzienigheid haar nog weinig tijds overgelaten heeft tot volvoeriug van een plan, dat hen meester van de geheele aarde moest maken, maar als het tot het punt van bereiking des oogmerks gekomen zal zijn (en ook niet eer) geheel in duigen zal spatten. Men herinnert zich 't dualismus; de verachting voor 't huwlijk, de pollutie des lichaams door tegennatuurlijke vermenging, tot een plicht gemaakt; opzetting tegen alle gezag, als uitvloeisel van de Goddelijke Oppermacht, en onverzoenlijke haat tegen het Christendom; door ons aangewezen als hoofdtrekken van dat gedrochtelijk stelsel, waarvan de betoovering nooit geheel heeft kunnen gebroken worden bij de genen die zij eens aangetast heeft, en een verschijnsel oplevert voor den beoefenaar der zielkennis, 't welk vruchtbaar is in oneindige resultaten, die ieder voorbij ziet. Men voege hierbij een volstrekte onderwerping aan hunnen Grootmeester, gelijk aan die der Assassijnen aan hunnen Oude van den Berg in 't Oosten bekend, en volstrekte geheimhoudingsplicht van alle gevoelens, gebruiken, daden, instellingen, de orde betreffende, op doodstraffe. Overeenkomstig met deze hoofdpunten was de beschuldiging die tegen hen ingebracht werd. En overeenkomstig daar mede ook het onderzoek, waarvan de artykelen (zoo voorgesteld als zij door verschillende getuigen opgegeven werden, en daarom ook in verschil- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 245]
| |||||||||||||||||||||||||
lende bewoordingen vervat werden) aan de rechters voorgeschreven nog voorhanden zijnGa naar voetnoot1. Zij komen neer:
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 246]
| |||||||||||||||||||||||||
Zie daar de 15 voorname punten, waarop het onderzoek met de grootste zorgvuldigheid bevolen werd. Bij de uitkomst van dit onderzoek bleek, α. dat niet alle Leden kennis van deze gruwelen hadden. β. Dat er een groot aantal waren, welke dit lijdelijk aanzagen, uit hoofde van den hun opgelegden eed, en 't gevaar der ontdekking. γ. Maar dat werklijk deze gevoelens, gedurende drie leeftijden, daar aangenomen, geleerd, opgedrongen, en deze practijken algemeen geoefend werdenGa naar voetnoot1; slechts met uitzondering van die personen welke men geene receptie deed, tot niets toeliet, en den blooten naam van Leden der Orde gaf, om dat men hun geen vertrouwen dorst schenken, en echter niet voor het hoofd wilde stooten. Waaruit dan ook de verscheidenheid -in de vonnissen, individuëel over deze Manicheën gegaan, rechtmatig heeft moeten volgen.
De orde werd dan (als gezegd is) door een algemeen Concilie vernietigd: Velen gestraft, met den brandstapel, het zwaard, gevangenis, kerkboeten, bedevaarten, enz. naar de mate van hun gebleken schuld: en de wijze, waarop men zich eensklaps van zulk een | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 247]
| |||||||||||||||||||||||||
ontzachlijk groot en uitgebreid lichaam dat tevens zoo machtig was en zoo innig samenhangend, meester maakte, liet zeker in Frankrijk, in Sicilie, en in weinige Rijken of Staten meer, niet toe dat er velen ontsnapten. Maar in Engeland en Duitschland werd niet met dezelfde energie (om dit woord te gebruiken) gehandeld. Men greep er eenigen op 's Pausen last, maar een groot gedeelte ontweken, en hielden zich een geruimen tijd in het Oostelijkste van Duitschland, Polen, Wallachijen enz. op, waar zij hun werk maakten, Jezus Godheid tegen te spreken, maar in eenen meer gematigden trant, waardoor het van Manicheïsmus tot Socinianismus of Nestorianismus gewijzigd werd. Voornamelijk echter werd Bulgarijen hunne zetel waar van de Fransche scheldnaam van Bougre en Bougrie ontstaan is. Zij bleven steeds haat en wraakzucht kweken tegen het Roomsche Kerkhoofd, de Vorsten in het algemeen, en inzonderheid tegen Filip den Schoone, en namen voor, het niet op te geven, maar de wraak te volvoeren wanneer het ook zijn mocht. En zij namen daar zeer schrandere maatregelen toe. Hun naam van Tempeliers, zoo hatelijk en gevloekt geworden, moest vermomd worden, en zij noemden zich bouwlieden, metselaars, die den tempel van Salomon weder op wilden rechten. Hun Grootmeester Molay, wiens dood zij zwoeren, 't zij vroeger, 't zij later, te wreken, werd natuurlijk de Opperbouwmeester des Tempels, en kreeg derhalve den naam van Hiram, en wel (met de voorzetting van den naam Heer) van Adoni-hiram, en (met de voorzetting van den naam Vader of Meester) Ab-hiram, of contractè, Abiram en Abiram: men vierde zijne nagedachtenis telken reize op dè wijze toen na de begravingen, op gezette tijden gebruikelijk, bij een doodkist of Cenotaphium daartoe | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 248]
| |||||||||||||||||||||||||
opgericht, en zwoer t'elken reize met ontbloote zwaarden wraak over zijn dood. Men neme hier bij in acht de gelegenheid van tijd, waarin deze naam aangenomen werd. Het bouwen van Kerken ging in alle landen steeds voort; en de kunst van Bouwen, 't geen men in 't metselen deed bestaan (want alles was steen en uit steen) ging onder den naam van metselarij, even als sedert, toen behalven de zijmuren, alles hout was, het bouwen onder den naam van timmeren door-, en de inrichting daarover aan den timmerman overging. Maar daar waren twee hoofdmodellen, die in alle Kerken, een van beide gevolgd werden. De eerste hield in het Oosten, en 't Oostelijkst van Europa hij de Grieksche Kerk stand, en was nagebootst naar de Kerk της ἁγιας Σοφιας, door Justiniaan gebouwd , en naar welk model ook die van het H. Graf ingericht was. De andere, die bij de Latijnsche Kerk algemeen was, was nagebootst naar den Tempel van Salomo, waarvan 't heilige der heilige het Choor was, en welke men omzette naar het Oosten, en aldaar een ronde scheepsboeg gaf, in toespeling op het St. Pieters scheepje: van 't welk ook de uitdrukking van le nef de l'Eglise (navis) in 't Fransch. Zij nu, die het Christendom afbreken wilden, bedienden zich van deze tweederlei manier, om onder een naam die schijnbaar Kerkbouwers in den Westerschen smaak beteekende, hun toeleg ter afschaffing van het Christendom, dat het Jodendom afgeschaft had, voor die hen verstond, uittedrukken; de meening algemeen zijnde, dat het staan en vallen des Christendoms met het verwoest blijven of weêr herstellen van den Joodschen tempel samenhing. - Men wil dat Jacob Molay voor zijn ter dood brengen Jan Marcus Larmenio in 't geheim tot zijn opvolger genoemd had, en dat men | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 249]
| |||||||||||||||||||||||||
toen de teekens van herkentenis uitvond, nu nog in gebruik, maar die in de algemeene vervolging noodzakelijk waren; zoo als ook toen, bij de aanneming die beproevingen werden ingevoerd, dienende om zich van den moed en onverschrokkenheid der aannemelingen te verzekeren, in tijden van heete vervolging noodig, welke thans in het belachlijke ontaard zijn. Na geruimen tijd, hunne verstandhouding in verschillende landen, ook met Mahometanen en Joden gevestigd hebbende, zetteden zij zich neder in Schotland, waar zij in 1314 de bescherming van Koning Robert Bruce genoten. Het is eigenlijk van dien tijd dat zij in Schotland bescherming vonden, dat de vrijmetselaars hunne geschiedenis begonnen willen. Die naam echter is zoo oud niet; maar het was later en in Engeland, dat zij dien aannamen, ter gelegenheid dat zij zich Metselaars noemende, daar, door het gilde der metselaars gemoeid werden. Toen naamlijk verklaarden zij zich, die kunst niet te willen oefenen, en namen de qualificatie van vrij aan , dat is, tot geen gilde behoorende. De moeilijkheden verdwenen allengs, en daar zij zich een aanzien wisten te geven, en hunne inrichting meêbracht, eene genoegzame geldsom meester te zijn, elkander binnen en buiten hun verblijf te ondersteunen, voort te helpen, en hunnen eed - jegens elkander, getrouw te zijn, met invoering van verschillende graden en beproevingen, hun geheim in de hoogere graden aan zich houdende, en bij de despotiekste regeering, het uiterlijk van gelijkheid en broederschap in te voeren: Daar zij wijders, na den mystieken geest van den tijd zich vlijende, de openbaring van Joannes aannamen als de profecie waarop zij steunden, wonnen zij grooten aanhang: zetteden hunne zoogenaamde Loges (d.i. lootsen, bij voorraad en in verwachting | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 250]
| |||||||||||||||||||||||||
van de volbouwing des grooten tempels, waar zij aan werken, opgericht) wijd en zijd in alle Landen uit: onderhielden de plechtigheden der Tempelbroeders met de gedachtenisviering van Adonihiram, de cerimonien die op hun wapenvoeren ter wraakneming toespelen; doen bij 't ontvangen of inwijden in een hoogeren graad den recipiend het borstbeeld in pleister, wasch, of papier, van Paus Clemens den V en van Koning Filip den Schoone met een pook doorsteken: verbinden zich tot de grootste geheimhouding: hebben teckens van herkenning, en cris de guerre: zweeren hunnen Opper-Regent (dien zij niet kennen en zelfs uiet weten, in welk Land hij zich onthoudt, maar die alleen aan weinigen bekend is) eene blinde en onvoorwaardelijke gehoorzaamheid in alles: houden den grooten hoop bezig met uiterlijkheden, wier geheimzinnig heid niet van den gemeenen hoop, die den omhang slechts maakt, verstaan of begrepen wordt, maar leggen in hooger graden zich bijzonder toe op het doorgronden van karakters, waarvan zij de naauwste narichten inwinnen, en houden verbindtenissen in alle Staten. Hun getal niet alleen is ongelooflijk vermenigvuldigd, maar zij hebben alom, Staatsmannen, Vorsten, en Grooten in hun kring; zijn door middel van de Opvoeders en Leermeesters, Raadslieden en Ministers der Vorsten, in alle Landen machtig en vloeien op alle openbare gebeurtenissen, begrippen, en wendingen, zoowel als op alle administratie van Justitie, Policie, Finantie, en Vrede - en Oorlogs-betrekkingen in. - En tot wat einde? Want het voorgeven van een instelling van Weldadigheid te zijn, is zoo dwaas als valsch, schoon men sedert eenigen tijd zich daar achter heeft willen verschuilen. Dit vorderde noch geheimhouding, noch graden, noch schrikbeproevingen, noch vervloe- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 251]
| |||||||||||||||||||||||||
kingen van Clemens den V en Filippus Augustus, noch een blasphematoir misbruiken van de Openbaring van Joannes, noch herkenningsteekens. Die weet, welke de Hoofden en bewegers van deze groote machine, waarvan de Raders en hefboomen, en spilletjes en koortjens, en veêren, voor een groot (en zeker wel verre het grootste) gedeelte even weinig weten waartoe en op wat wijze zij bewogen worden als die van een uurwerk, en er waarlijk geen schuld aan zullen hebben als de wekker die lang gezet is, eensklaps afloopt, en zij dan vinden dat zij meêgewerkt hebben, en waartoe: - Die weet, zeg ik, wie die Lieden geweest zijn die in de laatst afgelopen tijden in Duitschland zich in dat lichaam onderscheiden hebben, en wat pogingen zij in 't werk gesteld en zelfs openbaar, toen zij zich verr' genoeg in hun plan gevorderd meenden, erkend en aangekondigd hebben, kan niet twijfelen, of de ware geest van de Tempeliers, waaruit zij gesproten zijn, leeft en zweeft daar in. De geheele Neologie, die van voetstap tot voetstap zoo verr' ging, dat de geheele Godsdienst tot volstrekt Naturalismus gebracht is; de Filosofie die, louter Spinosismus, sints lang, nu voor het principium van Dualismus rond uitkoomt; de geheele Logica en Psychologie, die den mensch in den allerbekrompensten kring beperkt, de volstrekte autolatrie die daar het gevolg van is, met de terugkeering en verdediging tot en van de gruwlijkste ongebondenheid, (ik zwijg van het uitsluiten van de Godsdienst uit den Staat, de verlaging van het heiligste op aarde, het huwlijk, tot een bloot Burgerlijk Contract; de vormen van Constitutien, zoo ingericht dat zij alle gezag verlammen; het dualismus eindelijk, in alle inrichtingen, en in alle wetenschap ten grond gelegd) - dit alles zijn reeds een | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 252]
| |||||||||||||||||||||||||
geruimen tijd successive voorlopers geweest van eene uitbarsting die op handen is; die, te vroeg beginnende, wijsselijk door die genen-zelven , die ze bewerkten, is bedwongen en ingetoomd, maar die nu zichtbaar, nog listiger en bedrieglijker dan bevorens, en met behulp van geheel andere werktuigen, dan men toen had, toebereid wordt, en niet missen zal eenen schok te geven waar alles door omstort, wat men meent gevestigd te hebben, en bij de waggeling van 't welk men zorgeloos inslaapt, of half sluimerend de tijgers streelt en voedt, die gereed staan vriend en vijand te verscheuren. - Op de terugkeering van de helling dezes afgronds is geen rekening. - Maar Gods Voorzienigheid leeft en waakt, en Hij kent de zijnen. Dit zij hem die oogen heeft thands genoegGa naar voetnoot1. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 253]
| |||||||||||||||||||||||||
Bladz. 110: ‘(de Tempeliers te Zierikzee.)’[Over de vernietiging van de orde der Tempelieren, bijzonder met betrekking tot ons Vaderland, is eene fraaije Verhandeling van den Heer Mr. s. de wind, in de Mnemosyne, XIX (VI) Dl. bl. 313-337, doch waarbij te voegen de beoordeeling (door den Heer ab utrecht dresselhuis), in den Vriend des Vaderlands, 1829, No. VI, bl. 441-452 (en mijne aanmerking, Mnemos. bl. 338 en de plaats van v. velthem, ald. bl. 424)]. | |||||||||||||||||||||||||
Bladz. 115: ‘Hij verhief eenige Graven tot Hertogen’ enz.(Oorspronkelijk was de naam en titel van Comes, (Graaf) meer dan die van Dux (Hertog). Comes beteekende eigenlijk iemand, die bestendig in gezelschap, dus ook vertrouweling, raad, en bij voorkomende gelegenheden, gemagtigde; van den Vorst was; en zoo werd het de titel van hen, die uit naam van den Vorst, de bijzondere landstreken of gewesten bestierden. Dux beteekende eigenlijk geen rijks-waardigheid; maar duidt een oorlogs-post aan: heirvoerder, hertog (van togen, aanvoeren). Daar men Comites nam, om Heirvoerders te zijn, en dus de Duces oorspronklijk Comites geweest waren, werd naderhand hij die de beide posten vereenigde, en niet alleen Comes, maar ook Dux was, hooger geschat. Lang echter werden de beide titels door elkander gebruikt; en heeft men Graven gehad, die noch dank wijten wilden, noch leges betalen, voor het attribuut van den nieuwen titel van Dux, die hun | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 254]
| |||||||||||||||||||||||||
geen meerder macht of kracht bijzettede.) - [Even gelijk de oude Friesche Adel, den titel van Edelman of Jonkheer, hun door immemoriale possessie als eigen toekomende, hooger placht te achten, dan een als Vorstengunstgeschenk aankomenden titel van Baron.] | |||||||||||||||||||||||||
Bladz. 150: ‘bestand - tot den 11 November 1350.’[‘Hoe kan B. met en naar wagenaar zeggen, dat er in September 1348 tusschen Holland en het Sticht een bestand gesloten werd voor twee jaran. Bij v. mieris II, 755, staat het in zijn geheel, en daar leest men duidelijk tot St. Martens misse neestoomende.’- Uit een brief aan mij, van den Heer i.a.n. h.w.t.] | |||||||||||||||||||||||||
Bladz. 158.[Ik heb hier, en elders in deze bladzijden, eenige hatelijke uitdrukkingen tegen den verdienstelijken Heer de jonge, die den Lezer slechts, gelijk mij, geërgerd zouden hebben, weggelaten; de geheele physionomie des werks mogt ik niet veranderen (zie bov. II Dl., bl. 337, v.) - Wat B. bewogen hebbe, den Heer de j. die hem zeker niets gedaan had, zoo te exagiteeren, is mij onbegrijpelijk. Misschien gold het, per indirectum, de jonge's Mentor, den Hoekschen v. Wijn: doch misschien was eenvoudig de reden, dat het werk van den Heer de j. juist in het licht verschenen was, toen B. dit stuk der geschiedenis behandelde; en het hem hinderde en wrevelig maakte, dat deze Schrijver niet | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 255]
| |||||||||||||||||||||||||
zoo zeer als hij, partij koos tegen Margareta en voor Willem. - Hetgene ik zelf, ondanks mijne achting en eerbied voor B., even min zóózeer begeere te doen.- De kundige Lezer zal opgemerkt hebben, dat bij de zeer ongunstige behandeling, die Floris, de Oom en Voogd van Graaf Floris V, in het I en II Deel (I Dl., bl. 270, II Dl., bl. 159 vv.) van bilderdijk ondergaat, geheel geene melding geschied en ook door mij niet aangevuld is, van de gunstiger voorstelling van dien Vorstelijken persoon, door denzelfden Heer de jonge, in eene opzettelijke Verhandeling, geplaatst in de Verhandelingen van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde, III Dl. 1 Stuk. - Ik meende toen dat zulks door B. met opzet was geschied, om met den Heer de j. in geen onaangename discussie te treden; en achtte dat voorbeeld te kunnen volgen. Doch ik heb nader opgemerkt, dat die Verhandeling, in 1819 in het licht verschenen, door B. bij het opstellen van dit werk niet zal gezien geweest zijn; - en mag dus nu den oordeelkundigen Lezer uitnoodigen, de voordracht van den Heer de j. met die van onzen Schrijver te vergelijken. De Prijsverhandeling van den Heer de jonge over den oorsprong van den Derden Stand (of den invloed der Steden) bij de Staten-vergaderingen onzer Nederlandsche Gewesten, - die hier, bij bl. 66 en vv. verdient vergeleken te worden, - is eerst in 1824 in het licht verschenen, in het I Dl. 1 Stuk der Nieuwe Werken van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde]. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 256]
| |||||||||||||||||||||||||
(namelijk dochter van Keizer Lodewijk van Beieren) de blaauwe Bisschop. Zoo noemt, (volgens buchelius ad hedam p. 329) thomas campensis in Chronico Sae. Agnetis, de Beiersche florijnen florenos blavios. Maar blaauwe maandag is de eerste maandag in de Vasten, als de Kerken met graauw behangen waren. Even zoo witte donderdag of vrijdag, van 't behangen met wit. En in Duitschland grune Donnerstag van 't groen maken der Kerken? - Misschien: maar men eet er dan van ouds niets dan groene kruiden, en ik denk dat het daar van is. [Men vergelijke over den oorsprong der factie-namen en kleuren van de personen van Margareta en Willem, of derzelver resp. volgelingen, B.'s schrijven aan mij, reeds vroeger uitgegeven bij mijne Prijsverhandeling over de H. en K. Twisten, 1816, bl. 53-57.] | |||||||||||||||||||||||||
Bladz. 173: ‘Op den 4 Julij.’Huydecoper wil dat het op den 12 November was. Het was op St. Martijns translatie (zie beka, trithemius etc.) en wanneer dit feest inviel daarover twist hij Lambacher. p. 586. Hij onderscheidt naamlijk dezen Martijn van St. Martijn in den Zomer (welke 4 Julij is) als van Martijn in den Winter (11 Nov.). De Benedictijnen in l' art de verifier les dates, zeggen ook uitdruklijk van den Paus St. Martijn: ‘sa fete le 12 Nov. jour de sa translation a Rome’ (versta dit van zijn lijk): en huydecoper past de beide Martijnsfeesten op Benzelfden Martijn van Tours toe. Maar ondanks de Benedictijnen houden onze Almanakken St. Martijns translatie op 4 Julij, en dat dit de dag van den Scheepsstrijd was, blijkt uit alles. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 257]
| |||||||||||||||||||||||||
[Breeder aldus opgehelderd:] (Op St. Martijns translatie was liet; maar huydecoper onderscheidt deze St. Martijn niet van St. Martijn in den zomer. Beide St. Martijnsfeesten die in den Almanak staan, past huydecoper toe op St. Martijn van Tours, wiens leven door sulpicius severus beschreven is: maar ondanks de Benediktijnen houden de Almanakken op 4 Julij St. Martijns translatie, en toen was het ook. De Benediktijnen geven in l' Art de Verifier les Dates heerlijke theorien, die in de praktijk bedorven zijn door de verkeerde applicatie. De Benedictijnen zeggen evenwel te regt dat het feest van St. Martijns translatie in Nov. is, want dit was zoo in Italie, maar dit komt van 't verschil van de vasten, die in Italie veel later is, ja in Frankrijk zelve veel verschilt. Maar onze schrijvers van 't feest melding makende, meenen zeker 4 Julij: - in 't begin van 't voorjaar was reeds de vloot gekomen, zou Margareta dan tot November gewacht hebben na het eerste voordeel door haar behaald? buitendien voerde men toen in 't eind van November geen zee - of veldslag.) | |||||||||||||||||||||||||
Bladz. 180: ‘onafscheidelijk.’(Dit zelfde is, bij wijze van bijzonder voorrecht, ook aan andere steden en districten, en zoo mede aan Amsterdam, toegekend. - Wat zegt dit onafscheidelijk vereenigen? - Het behelsde dat de Graaf die plaatsen zelfs niet als leen vermocht uit te geven [en aldus ook niet in pandschap]; maar ze onder zijn onmiddelijk beheer houden moest: schoon leen en pandgeving eigenlijk geen direct vervreemden is. - Wanneer zulk eene plaats naderhand evenwel vervreemd werd, dan mocht zij de wapenen opvatten, om zich bij die onafhankelijkheid van alle ander gezag te handhaven; volgens phil. a leydis, aangeh. bij wagenaar III, bl. 390. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 258]
| |||||||||||||||||||||||||
Maar toen Amsterdam in 1782 zich op dat onafscheidelijk vereenigd zijn beriep, om te beweeren, dat het een integrerend lid van Holland uitmaakte, d.i. zoodanig dat geene wettige besluiten buiten deszelfs toetreding zouden kunnen genomen worden: - men ziet, welke confuse begrippen van Staatsrecht bij die pretensie ten grondslag lagen. Zelfs de interpretatie van integrerend lid was verkeerd en te ver getrokken. Een integrerend lid is dat, zonder 't welk de zaak niet meer de zaak is: Maar Holland was Holland, toen Amsterdam nog niet tot Holland, maar onder Utrecht behoorde.) | |||||||||||||||||||||||||
Bl. 186-188: (Hertog Albert en Machteld van Lankaster.)Mieris, Charterb. III: p. 41.Den 6 Maart 1358/9. - Machteld van Lancaster, Vrouwe van Henegouwe enz., doen cont enGa naar voetnoot1 kennelyk allen luyden, dat wy overdragen syn mit onsen lieven broeder Aelbrecht, by der genaden Gods Palentsgrave op den Rhyn, Hertoge in Beieren, dat hy Ruwaert, Toesienre, en Bescerm sal wesen van ons liefs Heeren en onser lande van Henegouwe, van Hollant, van Zeelant, en der Heerlycheyt van Vrieslant, in alre manieren als die brieven spreken die hy ons daer of overgegeven heeft en hier na volgen: Wy Aelbert enz. (aanneming van de Ruwaerdy) in manieren en voorwaerden als hier na beschreven staat: In den eersten, dat wy gelooft hebben en loven mit goeden trouwen onser liever suster voorschreven, ons broeders kintGa naar voetnoot2 ende luyden voorschr. te regieren en | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 259]
| |||||||||||||||||||||||||
te bevrijden, en te beschermen jegens een ygeliken, by Rade onser liever suster, ons raets, en der goeder steden voor ons liefs broeders kindeGa naar voetnoot1 voorsz. Ende eleken man, den armen als den rijken enz. ende nemen des alinge by onser liever suster Ridderen en knapen, steden en gemeenen luyden, te blyven mit alle onse vermogen. Voort geloven wy by rade onser liever suster, ons raets, en denGa naar voetnoot2 goeden steden ons liefs broeders schult te vergelden, en te betalen na onsen vermogen, so dat die koopluyden enz. Voort alle twistelyke saken, enz. Voort soo geloven wy in goeder trouwen ons liefs broeders lant en steden, by onser liever suster, onserGa naar voetnoot3 rade, ende goeder steden, tot ons liefs broeders en onser suster behoef, en van haren wege, alse Ruwaert voorsz. te bewaren ter tyt toe dat onse lieve broeder in goeden staet is selve sijn lant te bewaren, ende dan sullen wy en geloven onse hant af te trekken, en onsen lieven broeder en suster haer lant, ongelast van ons over te geven, sonder eenich wederseggen. Voort so sullen wy, onse lieven broeder, en suster, hoir hofstat houden in den Hage, so beset mit sulke koste en gesinde dattet lant des kost gewesen mach, en daerin ons liefs Heeren en broeders eere, en onser liever susteren haren staet bewaert mogen blijven. En onse lieve suster sal houden van horen gesinde, die hoir genoegen, en diergelijcken sullen wy by ons hebben, en houden sulken Raet, die sekeren en zweeren sullen, geene partye te dragen noch te houden in den | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 260]
| |||||||||||||||||||||||||
rade, anders dan ons liefs Heeren en broeder onserGa naar voetnoot1 lieven suster, en onse eer daer in bewaert blijve, en die landen in ruste, en in evengelijke rechte en vonnissen geschien in landen en in steden. En alle handvesten etc. Voort soo sellen de gevangen vrij en quyt syn aen beyden syden, poorteren, en anders, van alle beloften, brieven en voorwaerden, die sy iemant gedaen mogen hebben, gelyk sy waren doen sy binnen Delft quamen, behoudelijk dat sy niemant, die daerby waren, geen arg doen, noch doen en sellen, mit rade noch mit dade, en daer sellen die gene die gevangen waren rechte oirvede voer en toe doen mit horen openen brieven. Er hier mede sullen alle saken versoent sijn, die jegens ons of jegens iemant misdaen mogen wesen van die saken die tot Delft geschiedden, en onse lieve suster en wy sullen onsen best daer in doen, dat wy den dootslach an ons krygen die tot Delft geschiedde van Dirk Aderop, en daertoe helpen dat versoent werde. Voort etc. Ende om dat wy Machtelt van Lancastre, Gravinne voorsz. dit vaste en stade meynen te houden, soo hebben wy desen brief open besegelt mit onsen segele. Gegeven tot Rotterdam op den 17 dach in Maert in 't jaer ons Heeren duysent driehondert acht en vijftich. (Handvestchron. van m.v.d. houve, IV Deel, Gr. Plac. B. der Stat. v. Holl., III Dl., fol. 5, et in not. ad. Chron. Egmond. joann. a leyd. p. 230.) | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 261]
| |||||||||||||||||||||||||
Ald. p. 133.Uitspraak van de 5 steden Dordrecht, Delft, Leyden, Haerlem en Amsterdam ter verzoening van Hertog Albert en zijne vrienden met Heer Simon van Teylingen, Heer Jan van den Poele, en de stad Geertruidenberg. Den 6 Decr. 1361. - In den name etc. So is der goede lude segghen van de vyf steden, als Dordrecht etc. van sulken gescille als geweest heft tusschen onsen lieven en geduchten Heere Hertoghe Aelbrecht en sinen vrienden op d'een zide; Haer Simon van Teilinghe, Haer Janne van den Poele, en der stede van sint Geertruydenberghe an dander zide etc. Voert alsulke brive alsi (die van Geertruidenberge) onsen lieven Heere gegeven hebben van sijnre Ruwaertscip, die sullen si hem vernuwen mit horen eede alsoe verre als 't mijn Here genoecht. Voert etc. | |||||||||||||||||||||||||
Ald. p. 43.Den 18 Maert 135⅞. - Machtelt van Lancastre, Gravinne van Henegouwen, van Hollant, van Seelant, en Vr. v. Vrieslant, ontbieden en gebieden allen onsen goeden luyden van onse steden en landen van Heneg. van Hollt. van Zeelt. ende der Heerlijcheit van Vrieslt. dat wij overdragen syn met onsen lieven broeder Aelbrecht, by der Gods genaden Hertoge van Beyeren, Palaysgrave opten Rijn, met goeder jonste en vrindscap, dat hy Ruwaert, Toesiener, en Beschermer wesen sal van al ons liefs Heeren en onse landen van Heneg. van Hollt. van Zeelt. en der Heerlycheit van Vrieslant. Waerom wy versouken en wtterlijk begeeren allen onsen goeden luyden binnen onsen steden en daer buten, | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 262]
| |||||||||||||||||||||||||
van Heneg. van Hollt. van Zeelt. en der Heerlycheit v. Vrieslant, dat sy onsen lieven broeder Hert. Albrecht voorsz. vriendelyken inlaten, en jonstelyken ontfaen over haren Ruwaerde, in dier manieren, dat wy overdragen sijn, alle saken te houden en te doen, in alle manieren, als die brieven houden, die wy besegelt hebben van Hert. Aelbrecht onsen lieven broeder: want sulx onse wille en meyninge is. In oirconde desen brieve besegelt met onsen segel hierop geplackt, en gegeven tot Rotterdam des Sondachs na S. Geerden dach in 't jaer ons Heeren m.ccc.lvij. (tit. Hol. fol. 81. Ms. Handvestchron. van m.v.d. houve, IV Deel op het jaar 1357.) | |||||||||||||||||||||||||
Charterb. III, p. 22, 23.Den 6 Juny 1357. - Machteld van Lancastre enz. onsen Lieven en geminden Ridderen, knapen, en onsen goeden steden van Holland: Wij hebben verstaan, hoe dat Hartoge Aelbrecht syne bode voorgesent hadde, en selve naquam, en woude gehad hebben en eyschede onser vrouwen Casteleyn, Heer Simon van Teylingen, onse huys tot ste Geerdenberge, dat hun Heere Simon voorseit niet leveren en woude; al daerom dat Heere Simon voorseit gevangen wort van Hertoge Aelbrechts wegen, en seer gevreest heeft geweest sijns lijfs: ende daerna begeerde Hertog Aelbrecht an onse getrouwe stede van ste Geerdenberge, dat sy hem helpen wouden, dat hy onsen huyse voorschreven gekrygen mochte tot syne behoef, ende doe onse goede luyde voorschreven dat verstonden, dat onse Casteleyn voorschreven gevangen was, en andere Hertoge Aelbrechts meeninge, hoe hy onse huys hebben woude, soo hebben sy | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 263]
| |||||||||||||||||||||||||
daer toe soo vele gedaen, dat sy seGa naar voetnoot1 gevangen en verdreven hebben; ende begeeren ende vermanen allen onsen lieven getrouwen daer dese jegenwoordige brief toekomt, van ons liefs Heeren des Graven, en van onsen wegen, die u recht Heere en Vrouwe syn, dat gy onsen Casteleyn en onser stede voorschreven te helpe comen wilt, of hun eenig last of stoot opkwame, want wy des by hun en by u alsoo comen souden mit aller onser macht, waerby dat gy van alle stoot en last, of God wil, wel ontheven worden selt. God sy met u. Gegeven tot Aet opten sesten dach van de maand van Junius mit onsen segel binnen op dese cedel gedrukt. | |||||||||||||||||||||||||
Ald. p. 22.Den 5 Juny 1357.) - Machtelt van Lancastre ens. begeeren aen allen onsen goeden steden van Hollant en van Vrieslant, dat gy weet dat onse broeder Hertoghe Aelbrecht een dagvaert gemaekt hadde tot S. Geerdenberge, drie weken na Paeschen in 't lest leden, om saken, die onsen lieven HeereGa naar voetnoot2 de koninc van Engelant begeerende was, aldaer ons Hertoch Aelbracht niet en hadde laten weten, ende om dat ons dochte, dat onsen lieven HeereGa naar voetnoot2 die sake nast roerende en aengaende waren, om groot nootsaken en cranc beleit dat in dien lande was, waer of wy die pointen getoont hebben, so quamen wy aldaer op die dachvaert voorschreven, waarof dat ons gemien lant van Henegouwen en van Hollant en van Seelant een anderGa naar voetnoot3 aennamen | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 264]
| |||||||||||||||||||||||||
tot Halle omGa naar voetnoot1 lieven Heere, den Coninc voorscr. en ons een entelyk antwoorde te geven, aldaer onse goede luyden van Henegouwen en van Seelant wel belast quamen, en ons alsulke andwoorde gegeven hebben, dats ons wel genoecht, mer uyt onsen lande van Hollant en quam niemant van den Ridderen en knapen ons eenige andwoorde aldaer te geven, maer daer waren som̅ van onse steden van Hollant, die ons seyden, dat sy aldaer niet also gelast en waren, dat sy ons eenich entlyk andwoort geven mochte, 't welcke dat ons al te seer verwondert, want ghy weet hoe by rade van onsen dryen Landen voorschr. over een gedragen was te Halle, entlyc van alle saken andwoort te geven; des wy immer hopen dat wy jegens onsen lande van Hollant niet verdient en hebben dat sy ons niet gedaen en hebbenGa naar voetnoot2 dat ons goede luyden van Henegouwen en van Seelant wel eendrachtelijk gedaan hebben; datGa naar voetnoot3 wy immer vermoeden dat daerbyGa naar voetnoot4 komen mach, dat inden lande die saken niet also claerlyk getoont en waren als tot ste Geerdenberge overeengedragen was. Voort senden wy Copien en cedelen besloten dat dincGa naar voetnoot5 dat tot Halle getracteert was, andwoorde en wederandwoorde, en begeeren dat gy dat rechtvoort openbaerlyk doet lesen en tonen in onse stede, aldaar deze brief toekoomt, dat onse goede luyden claerlyk mogen weten hoe daer mede gevaren is: Eu om dat Hertoch Aelbrecht niet doen noch werken en wilde by | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 265]
| |||||||||||||||||||||||||
den rade van onsen dryen landen voorschreven soo vermanen wy van ons liefs Heeren wegen, 's Graven, uwes rechtes Heeren, en van onser wegen, uwer rechter Vrouwen, dat gy ons doet, dat ons onse andere goede luyden, Ridderen, en steden, gedaen hebben en doen, van onsen landen van Henegouwen en Seelant voorschreven, ende ons daarin helpen en sterken wilt, dat wy onse heerlykhede, erfenesse, en goede, in wat maniere dat si genoempt syn vrylyken gebruyken mogen, om ons liefs Heeren en ons, en onsen staet mede te houden, en onze nootorft en teringe of te hebben, en onze scout te betalen - want die Heerlijchede en die goede niemants anders en sijn dan onses liefs Heeren, en onse alsoo lange als onse lieve Heere leven sal. Ende gebieden, en verbieden, dat ymant eenige hant sla an onse goede of rente, in wat manieren dat sy genoempt syn, en waer dat sy gelegen sijn, noch iemant eenig recht hantiere in onsen Graafschap van Hollant en in onser Heerlyckheid van Vrieslant, dan van onses liefs Heeren des Graven en van onsen wegen, en die rente en die goede van onser Graafschap en van onser Heerlycheit mach komen ons, dat en die te leveren, en ons goede rekeninge daer of te doen, en niemand anders: ende soo wie hier jegens dede, dat souden wy houden an sijn lijf en an sijn goed, tot eeuwelyken daghen, als an den genen, die ons van onsen landen, heerlykhede, en erfenesse verderven woude; ende soudent clagen ende toogen onsen lieven Heere; den Coninc van Engelant, den Prince synen soon, en synen broederen, en anders onsen Heeren, onsen maghen en vrienden, an gene syde see en an dees sijde, die ons daerin wel te helpe comen sullen, ons en allen den genen die by ons blijven, daer ons niet an en twijfelt soo wanneer en tot wat tijden sys | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 266]
| |||||||||||||||||||||||||
van onsen wegen vermaent worden: ende wes hy hier in doen wilGa naar voetnoot1, wilt ons bescheydelyk laten weten, des Donnersdachs na ste Odolphus dach in onsen lande van Seelant, daer wy dan op dien dach wesen sullen, of God wil, by onsen goeden luyden. God sy met u. Gegeven in onsen stede van Aet op den vijfden dach vander maent van Juny, mit onsen segele binnen op dese cedel gedrukt. (Ms. Privilegien v. Leyden, p. 172.) | |||||||||||||||||||||||||
Bladz. 212: ‘Jacob van Artevelde.’Cornelissen meent dat Artevelt te Gend, geen brouwer, maar een Edelman was, die zich voegde aan 't hoofd der burgers, en dat de opstanden in Gend, Brugge, etc. in verband stonden met die in Italie als van Rienzi etc. - zoo wel als de inrichtingen, handel etc. der Nederl. steden met die der Italiaansche overéén kwamen. Dit verdient alle overweging; en de oorsprong is algemeen en alom, de koophandel, en deels het belang van dien, deels de trotsheid die 't koopmans geldwinnen voortbracht, en de gilden meê aan den handelgeest verslaafde. Hij vermeent, dat Artevelt het wel meende met de Vlamingen, en om 't belang dat de koophandel en tra- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 267]
| |||||||||||||||||||||||||
fyken bij de betrekking tot Engeland hadden, Eduard aanzette zich Koning van Frankrijk te verklaren. [B. bedoelt het werkje: l' Origine, des progrès et de la décadence des Chambres de Rhétorique, établies en Flandre; avec une Notice historique sur jacques van artevelde, par n. cornelissen, Gand 1813. Ald. bl. 36-50. - In dit stukje is eene vernuftige vergelijking van de bloeiende Nederlandsche steden en de Italiaansche steden in de Middeleeuwen, die verdiende verder uitgewerkt te worden. - Jacob van Artevelde en zijn tijd en betrekkingen, zijn ook door den Hoogduitschen schrijver ph. v. tromlitz tot onderwerp gekozen van een historisch Tafereel of Roman, die in het Nederd. vertaald in 1832 te Amsterdam is uitgegeven.] |
|