De dichtwerken van Bilderdijk. Supplement. De mensch en de dichter Willem Bilderdijk
(1859)–Willem Bilderdijk, Isaäc da Costa– AuteursrechtvrijEene bijdrage tot de kennis van zijn leven, karakter en geschriften
[pagina VI]
| |
Aan dezelfde,In beandwoording van haar kunstgeschenk en tevens tot afscheid.Ga naar voetnoot*Zoo 't hart zich kennen deed aan juiste woordenklanken,
En vriendschap op 't papier door zuivrer trekken sprak,
Hoe sierlijk zoude ik niet uw gunst, uw goedheên, danken!
Hoe sierlijk vloog mijn pen door 't blanke Lettervak!
Hoe zoude ik zulk een gift van zulk een hand erkennen!
Zoo grootsch een vriendengift van zulk een dierbre hand!
Hoe steeg mijn lage zang op steigrende arendspennen!
Hoe vlamde 't Dichtvuur op, dat thands zoo kwijnend brandt!
Maar valschheid wist sints lang de taal van 't hart te ontleenen,
En de inkt verschiet geen verf om 't geen de pen bedoelt.
Wat zeg ik? Legt men 't oog geen hart verhullend weenen,
En 't hart geen zuchten op, waarvan het niets gevoelt?
Waartoe de kunsttooi dan? Geveinsde mommerijen,
En bloemen zonder geur, uit valschen grond geteeld,
Om wie een dartle vlieg, maar geen der nijvre bijen,
Die voedbren balzem zoekt, met rappe vlerkjens speelt!
En wat blijft, eedle Vrouw, de oprechtheid overschieten,
Waardoor ze in spraak of toon zich kenlijk onderscheidt?
Ach! is 't een zuivre bron, waaruit de woorden vlieten,
Het hart herkent het hart door zuivre eenstemmigheid.
Vriendin! maar zoude uw hart dan niet in 't mijne lezen?
Doorgrond het ('t smeekt daar om) en vind uw beeld daar in!
Mijn lot moog thands voor 't oog ontzetbaar', gruwzaam wezen,
God gaf me een' troost in 't leed, Hij schonk me een hartvriendin
Groningen,
den dag van mijn vertrek.
| |
[pagina VII]
| |
[Aan Mevr. Gerlacius werd door Bilderdijk nog een vierde vers gerigt, te vinden in de K.D. xii 12, 13. In den Muzen-Almanak van 1835 komt ook dit voor doch met twee coupletten meer. Bij wijze van verbetering of aanvulling volgen hier ook deze.] Wat wonder dan, indien, begaafde Hartvriendinne,
(Ai, gun mijn ziel de vreugd van zulk een' zoeten waan,
Als schonkt gy me eenig recht op uwe vriendenminne;
Wat matigt, by verrukten zinne,
Zich 't hooggevoelend hart niet aan?)
Kan 't zijn? een telg van Iddekinge!
Een telg, waar heel de ziel heurs vaders in herleeft;
Der fraaie kunsten voedsterlinge;
Vergeet zich, dat ze my dit streelende eerdicht zinge,
Meer glorielauwren waard, dan Hyble bloemen heeft!
|
|