| |
| |
| |
Rekenschap.
| |
| |
Rekenschap der opvatting en uitvoering van het plan dezer editie.
Het was den steller dezer Rekenschap een in elk opzicht verheugende mededeeling, toen de Boekhandelaar A.C. Kruseman hem zijn bepaald besluit te kennen gaf, om een nieuwe en kompleete Uitgaaf van Bilderdijks Dichtwerken te ondernemen.
De medewerking, daartoe van my als oud-kweekeling en boezemvriend van den grooten Dichter verlangd, werd (hoe kon het anders?) onmiddelijk en met warmte toegezegd.
Ik heb in gemeenschap zoo met mijnen hooggeschatten vriend den Uitgever, als met mijn geliefden zoon Mr. A. da Costa, aangename en nuttige uren genoten, by de werkzaamheden aan deze Uitgaaf verbonden. Meer dan eens herinnerden zy my aan den tijd, toen ik met mijne onvergetelijke vrienden Willem de Clercq en Willem Messchert onvergetelijke avonden aan de lezing, bespreking, en sorteering der Brieven besteden mocht, die in 1836 en 1837 te Amsterdam uit des laatstgenoemden Boekhandel het licht zagen, en waarvan het vijftal Deelen eene in menige betrekking reeds zoo belangrijke bydrage tot de kennis van het leven, het karakter, en de schriften van Bilderdijk oplevert.
Weinig kon ik destijds voorzien, dat jaren later mijn raad en medehulp tot eene nog vrij wat koener onderneming zou gevraagd worden. En naauwelijks zeker dorst ik my ook toen het voorrecht verbeelden, de belangwekkende onderneming zoo spoedig en voorspoedig voltooid te zien.
By die voltooijing scheen eenigermate noodig een vluchtige te rug blik op het plan, naar hetwelk de Uitgaaf werd ingericht, - eene korte rekenschap van de wijze waarop zy
| |
| |
overeenkomstig het by den aanvang besproken bestek werd ten uitvoer gebracht.
Hetgeen daarby, na dat door den Uitgever formaat en lettersoort bepaald was, het eerst in aanmerking kwam, was natuurlijk de vraag, wat door die benaming van Kompleete Dichtwerken aangeduid en toegezegd was: alleenlijk het by 's Dichters leven door hem zelven of, na zijnen dood, door zijne rechthebbenden bereids uitgegevene, dan wel zonder onderscheid alles daar te boven, dat nog hier en daar in handschrift bestaande, door menigeen alleen reeds als curiositeit belangrijk zou geacht worden. By nadenken kwamen wy tot het resultaat, dat het geen van Bilderdijk in eigenhandig schrift, of in afschriften bestond, in te ruime mate en in te wijden kring verspreid en verstrooid was, dan dat in dien zin aan eene kompleete verzameling kon gedacht worden. En zoo zoude dan nu buiten eenigen twijfel mijn advies geweest zijn, in deze Uitgaaf alleen dat geen op te nemen, wat door den Dichter zelven of met zijn medeweten in het licht werd gegeven, of blijken kon door hem voor de pers bestemd te zijn geweest. Hier intusschen stonden ons de twee Deelen Nalezingen in den weg, die kort na zijn verscheiden in het licht verschenen, meer ter vervulling voorzeker eener plicht omtrent het materieele belang der geringe nalatenschap van den Dichter, dan met het denkbeeld door den inhoud iets van eenig belang toe te brengen aan des Overledenen poëtischen roem. Ik erken gereedelijk mijn deel aan de Uitgaaf van dien postumen Bondel, die ik eigenlijk veeleer betreur, en die ons nu in elk geval verhinderde het in mijne oogen eenig zuiver en onberispelijk beginsel vast te houden, t.w: de Kompleete Verzameling mag niets meer of minder bevatten dan geheel de dichterlijke arbeid, door Bilderdijk aan het nageslacht met der daad vermaakt! Genoodzaakt dan nu, om van de strenge, maar als zoodanig volkomen verantwoordbare eenvoudigheid van dit beginsel af te wijken, en dus vrij wat te geven, dat de Dichter aan het
Algemeen had onthouden, drong zich nu wederom een andere vraag op, in hoe ver men namelijk al of niet alles zonder onderscheid zoude opnemen, dat buiten 's Dichters medeweten by zijn leven, en na zijnen
| |
| |
dood in allerlei Jaarboekjes, Dagbladen, of Tijdschriften in het licht is gezonden. Wy begrepen gerechtigd te zijn en verplicht, tot het maken wel degelijk van een onderscheid; en inzonderheid tot de beslissing der vraag omtrent echt- of onechtheid van zoo veel, dat op naam van Bilderdijk niet slechts geschreven, maar ook in druk bestaat. Niet noemenswaardig intusschen is het aantal aan Bilderdijk toegeschreven verzen of versjes, die wy òf als onecht geblekene namaaksels, òf als niets beduidende spelingen met de pen, vermeend hebben te mogen en te moeten ter zijde stellen.
Eene tweede vraag gold de wenschelijkheid om by deze Uitgaaf ophelderende aanteekeningen te voegen. Zy werd spoedig in ontkennenden zin beslist. Zonder geheel het eigenaartige dezer Uitgaaf en daarby vooral ook het hoofddoel, de levering eener goedkoope Kompleete Verzaling, uit het oog te verliezen, was het geven van noten onder den tekst of achter het Deel, boven en behalve die van den Dichter zelven, niet mogelijk. Zich by enkele plaatsen te bepalen, die meer byzonder opheldering van onderscheidenen aart schenen noodig te hebben, ging niet aan wegens het bezwaar, daarin gelegen dat door den Uitgever en zijnen raad dan zou hebben moeten beslist worden, het geen voor het meest van eene geheel individueele opvatting afhangt: wat namelijk in de verzen van Bilderdijk die meer by zondere toelichting al of niet vereischte. Ook zou een goede commentarie hebben moeten gegeven worden op ruimen en grootschen voet. Het is een geheel nieuwe arbeid, die, onder meer van dergelijken aart, een gevolg moge zijn van deze tegenwoordige Uitgaaf! Eene doorgaande en uitvoerige Aanteekening op al de Dichtwerken, zoo als ik zelve die gepoogd heb te geven op den Ondergang der Eerste Wareld, - zoo als het den Hoogleeraar David te Leuven zoo uitnemend gelukt is te leveren op de Ziekte der Geleerden, de Geestenwareld, en het Waarachtig Goed, zoude eene onderneming zijn, die zeer zeker tegen hare moeite rijkelijk opwoog. Het is voorzeker de eenige arbeid niet, tot welken deze eenvoudige Uitgaaf tot grondslag en aanleiding zal kunnen strekken.
Doch moest dan nu, als in het oog loopt, de onderneming van
| |
| |
den Heer Kruseman zich bepalen by het geven van den zuiveren tekst, - daaronder (het sprak van zelve) des Dichters eigene Aanteekeningen en Ophelderingen achter zijne onderscheidene Bondels of afzonderlijk uitgegeven Gedichten begrepen, - de Aanwijzing van den Heer Pan, en de nieuwe Bydrage door my toegezegd tot eene levensbeschrijviug van Bilderdijk, zullen, eenigermate althands, tot een algemeenen sleutel op de gantsche verzameling, als één geheel beschouwd, hare dienst kunnen doen.
Overigens biedt deze Uitgaaf zich als niets anders aan, dan een zoo zuiver en getrouw mogelijke reproductie van de oorspronklijke honderd, of wat het meer of minder mag beloopen, groot-8o. Deelen van Bilderdijks Dichtwerken. Byna noodwendig volgde hieruit, dat wy spelling en punctuatie dan ook geheel hebben wedergegeven, gelijk zy gevonden worden in de oude editiën. Hierdoor verkrijgt men dan tevens by onderzoek een soort van geschiedenis der (zij het ook niet menigvuldige, toch zeker ook niet onbelangrijke) veranderingen of wijzigingen in Bilderdijks orthographische begrippen. Een enkele omstandigheid alleenlijk zou, by oppervlakkige vergelijking, verwarring kunnen te weeg brengen. By herdrukken, door den Dichter zelven bezorgd, heeft hy steeds de spelling veranderd naar zijne orthographie van het latere oogenblik. Onze Uitgaaf heeft dat voorbeeld natuurlijk moeten volgen, en niet wel, of het ware tegen 's Dichters eigene keuze aan, kunnen te rug keeren tot de spelling van het vroegere tijdvak. In het geheel voorts is tot beginsel aangenomen, de bestaande Uitgaven naauwkeurig op den voet te volgen, uitgenomen (het spreekt wederom van zelve) het geval van blijkbare vergissing of drukfeilen. Ook van dit laatste geven wy zoo straks de noodige rekenschap. - Ten aanzien der punctuatie is natuurlijk de door den Dichter aanbevolen halve comma / in den Muis- en Kikvorschkrijg wel niet vergeten geworden.
Eene hoogst belangrijke vraag gold de orde en verdeeling der Dichtstukken, kleine en groote. En hier meenden wy inderdaad dat enkele uitnemende hoogachters van den grooten Dichter het den Uitgever en zijne raadgevers wat al te gemaklijk wilden maken. Van meer dan ééne zijde werd
| |
| |
de gedachte geopperd, dat de nieuwe Uitgaaf slechts een algemeene Herdruk moest zijn van de Dichtstukken en Dichtbondels naar de tijdsorde, waarin zy gedurende de meer dan vijftigjarige loopbaan des Dichters in het licht traden, en dat men alzoo best doen zoude, van elke verdeeling der geheele verzameling in onderscheidene vakken of dichtsoorten af te zien. Nog één stap verder, en de nieuwe Uitgaaf had aan de oorspronklijke editiën ook ten aanzien van het groot en wijd gedrukt formaat gelijkvormig moeten worden! Zoo onuitvoerbaar dit laatste was, zonder geheel den aart en bedoeling der nieuwe Uitgaaf op te geven, zoo weinig konden wy in gemoede toetreden tot het denkbeeld om te geven een blooten Bundel van Bundels, een ongeordende massa, zonder andere onderscheiding dan die de jaartallen op het titelvignet of onder de dichtstukken zelve aangeven. Ons dacht, dat voor een dergelijke Uitgaaf van eens overledenen Kompleete werken moeielijk een antecedent zou gevonden worden, zoo men des Heeren van Lenneps Uitgaaf van Vondel (by den Boekhandelaar Binger) uitzondert; eene Uitgaaf intusschen, die de zuiver chronologische orde èn wettigt èn veredelt, doordien de werken van dezen vader der nieuwe Nederlandsche Dichtkunst op die wijze tevens in des Dichters leven als geëncadreerd zijn. Het plan der Uitgaaf van Bilderdijks Dichtwerken was van den beginne, en eenigermate uit zijnen aart, een ander. By de uitvoering van ons eigen denkbeeld van verdeeling en klassificatie, volgde eerlang de goedkeuring van velen, waaronder ook enkelen, zoo wy ons vleien, die by de eerste aankondiging daarover anders hadden gedacht. Nu verheugt menigeen zich in het bezit te zijn eener Verzameling, waarin de verdeeling in verschillende vakken, door de chronologische opvolging der daaronder behoorende verzen, den lezer in de gelegenheid stelt de ontwikkeling zoo
van het groote dichterlijk Genie, als van zijn geniaal en zuiver gebruik der schoone moedertaal regelmatig in iedere door hem beoefende dichtsoort afzonderlijk, te kunnen gadeslaan. De bedenking, dat door deze wijze van herdrukken de onderscheidene belangrijke of piquante titels, door den Dichter aan zijne Bundels gegeven, voor den bezitter der nieuwe Uitgaaf zouden te loor gaan, meenen wy volkomen opgehe- | |
| |
ven te zijn door het geen den inhoud van dit ons vijftiende Deel voor een aanmerkelijk gedeelte uitmaakt, t.w. de Titels, Inhoudsopgave, Voorredenen, en Berichten der oorspronklijke Editiën, naar de tijdsorde, waarin zy verschenen zijn. Met deze rubriek, in verband met de verwijzing, onder ieder vers of Dichtstuk in de Veertien Deelen, naar de plaats waar zy in de oudere Uitgaven te vinden zijn, en in verband wederom met den Algemeenen Inhoud aan het slot, kan zich ieder belangstellend Lezer zonder veel moeite te huis vinden in de vraag omtrent de tijdsorde, waarin Bilderdijk den rijkdom zijner onderscheidene Bundels uitgestort en uitgegeven heeft.
Het beginsel, naar hetwelk de klassificatie dan nu geregeld zou worden, werd in het Prospectus van den Uitgever in 1855 met eenige uitvoerigheid aangegeven. In de toepassing zijn onder het ter perse brengen enkele wijzigingen noodig geacht. De hoofdgedachte is dezelfde gebleven.
Wy hadden van den aanvang ons de geheele Verzameling in vier groote Afdeelingen gedacht: historische, didactische, lyrische, gemengde Poëzy. - Gedacht, zeggen wy, niet in den vorm van rubriek uitgesproken, bleef deze verdeeling de dieper liggende grondslag voor de meer speciëele rubrieken, waaronder zich nu de vier genoemde hoofdelementen verspreidden en hunne plaats innamen.
Het historisch element werd vertegenwoordigd door alles wat, beginnende met de Romance en eindigende in de hoogste Epopee, en wederom van de populaire Vertelling tot op het Drama, in zeer onderscheiden toon en vorm, uit de wereld der geschiedenis of uit die der verdichting afkomstig, tot het verhalende genre mag gerekend worden, of aan dat genre meer of min verwant is. Zoo konden, met eenige vrijheid in de opvatting, zoo wel de Krijgszangen van Tyrtéus als het Treurlied van Ibn Doreid, in de laatstbedoelde hoedanigheid althands, aan het slot van deze eerste klasse worden opgenomen, - maar ook vooral, ter zake van haar historisch karakter, zoo wel de Hymne van Callimachus (met het kleine aanhangsel van By schriften) als de Idyl van Theocritus hier eene plaats
| |
| |
vinden. Deze eerste Afdeeling vervult de vier eerste Deelen.
Het didactisch element leverde de stof tot het geen de drie volgende deelen bevatten. Niet slechts de groote Leerdichten, het zij van onzen Dichter oorspronklijk, of door hem uit den vreemde overgezet, als het Buitenleven, de Ziekte der Geleerden, de Mensch, mitsgaders de kleinere Dichterlijke Vertoogen, als de Echt, de Geestenwareld enz., maar ook Hekeldicht en Zedelijke Gisping vervullen hier de rangen, tot waar de afdeeling besloten wordt met des Dichters Spreuken voor kinderen. Aan het hoofd dierzelfde Afdeeling, meenden wy, dat de rijke verzameling van 's Dichters Gewijde Poëzy voegde, waartoe de Boëtius en de Salomo uit de dagen van een vroeger tijdvak in 's Dichters loopbaan den overgang maken aan het slot des Vierden Deels.
By het kiezen van deze plaats voor de Gewijde Poëzy, die als Bijbelsche stof voor een aanzienlijk gedeelte nog tot het historisch element behoorde, die als godsdienstige opwekking en vermaning de didactische afdeeling voorbereidt, die als Christelijk Loflied of Israelitische Psalmzang tot het lyrisch gebied de naauwste betrekking heeft, was meer dan ergens eene ruime vrijheid in de schakeering (altijd evenwel behoudens de in acht neming der dagteekening) noodwendig. In het vak der Gewijde Poëzy ontmoetten elkander uit den aart der zaak allerlei soorten en vormen.
De rubriek Oden werd niet daardoor slechts, maar ook door alles wat ook onder de straks volgende hoofden lyrisch in vorm en opvatting mag heeten, aanmerkelijk beperkt, zoo dat zy slechts een betrekkelijk kleine ruimte in het Achtste Deel beslaat. De groote menigte van 's Dichters Lierzangen vinden zich verspreid zoo onder de reeds verantwoorde verzameling van Gewijde Poëzy als onder die van andere straks te herinneren rubrieken. Het klein getal Oden, onder dien titel zelven hier vereenigd, is van eenigzins meer objectiven aart. Gelijk elke lierzang in zich zelve de uitstorting van een hoog gespannen gevoel by den Dichter is, zoo spreekt evenwel by onzen Bilderdijk, in sommigen alleen de Dichter als zoodanig, in anderen meer personeel nog de Vaderlander, de Minnaar of Echtgenoot, de strijder en lijder.
| |
| |
De Oden van laatstvermelde soort zijn het, die nevens nog andere Dichtsoorten verspreid zijn in de Vaderlandsche en Politieke Zangen (Dl. VIIIb en IXa), de Minne- en Huwlijksliederen (IXb en Xa), de Gelegenheidsverzen (Xb en XI), waarin de talrijke verzen aan Gade en kroost, mitsgaders Lof- en Treurzangen, insgelijks Albumverzen aan vrienden en veelsoortige betrekkingen, met wat al meer van dien aart door den titel werd aangeduid, zijn opgenomen. Voor de kennis van des Dichters omgang met tijdgenooten, gedurende meer dan eene halve eeuw elkander opgevolgd, bevat deze rubriek inzonderheid een belangrijke bron. Zoo en nog meer doet voor zijn openbaar, privaat, en inwendig leven de verzameling, die een groote ruimte inneemt in Dl. XII onder de rubriek: Dichterlijke zelfbeschrijving.
De verdere inhoud (XIIb, XIII, XIV) vereenigt onder de rubriek Mengelingen een tal verzen van zeer verschillenden inhoud en vorm. Met uitzondering van de By- en Puntdichten en nog een en ander van soorgelijken aart, zoude deze voorraad zonder veel bezwaar by de voorgegane rubrieken hebben kunnen ingedeeld worden. Het scheen evenwel verkieslijker met een dergelijke verzameling in de verzameling, het geheel dezer kompleete Dichtwerken te besluiten. Hier, intusschen, meer nog dan elders werd de plaatsing bepaald deels door indrukken van het oogenblik onder het rangschikken, deels en vooral door het meer beknopte of vluchtige van den inhoud; deels, eindelijk, werd deze rubriek een toevlucht voor by vergissing of ongeluk achtergeblevenen. Onder den titel van Laatste Nalezingen geeft deze Slotrubriek eindelijk ook nog al het verstrooide of als wegschuilende in 's Dichters Prosaschriften, of in de Aanteekeningen zoo op zijn eigene Dichtwerken, als op Southeys door zijne voortreflijke Gade overgezetten Rodrigo.
Wy komen tot een minder aangenaam gedeelte dezer Rekenschap van den tot hier toe volbrachten arbeid: de opgaaf van vergissingen en ingeslopen drukfeilen, die wy ons verplicht achtten te laten volgen met eene by- | |
| |
voeging, die althands niet minder wenschelijk scheen. Men zou by de vergelijking met de Oude Uitgaven, wellicht op enkele ongelijkvormigheden kunnen stuiten hier en daar. Ook van deze schijnbare vergissingen moest opgave gedaan, maar tevens rede gegeven worden.
De werkelijke Vergissingen en Drukfeilen gaan voor.
Tot de Vergissingen behoort vooreerst het plaatsen van de Hulla (Dl. I. bladz. 420) onder de Romancen van den Dichter. Eene vrucht der dichterlijke pen van zijne Egade, heeft ons dit Dichtstuk door zijne buitengewone gelijkenis met den stijl van Bilderdijk zelven misleid. Eerst door een later ontdekt getuigenis, van hem zelven afkomstig, bleek het, dat Glinderman te recht dit vers met het sterretje gemerkt heeft, dat op zijne Lijst de werken van Vrouwe K.W. Bilderdijk onderscheidt.
De Mensch, naar Pope's Essay on man reeds in 1804 of 1805 bewerkt zijnde, schoon eerst in 1808 uitgegeven (zie de Voorrede van dit Dichtstuk Dl. XV, bladz. 130), had in orde van plaatsing de Ziekte der Geleerden moeten voorgaan.
Door een te laat bespeurd, schier onverklaarbaar verzuim ter drukkerij, zijn de Aanteekeningen op den Perzius, die achter Deel VII de haar eigene plaats hadden behooren in te nemen, eerst aan het slot van Deel XIV (bl. 493-511) te recht gekomen. Ook de twee Aanteekeningen op Dl. VIII. bladz. 267 en 401 zijn door een gelijksoortig toeval op gelijke wijze opgenomen bladz. 512 van Deel XIV.
Het versje: Mijne Egâ (Dl. XI. bladz. 401) was door den Dichter zelf tweemaal in zijne Bundels uitgegeven; t.w. in de Krekelzangen II, 40, en vervolgens in de Navonkeling II, 114. Uit laatstgenoemden Bundel in deze editie overgenomen, is daardoor wel het motto uit Otway behouden geworden, dat in de Krekelzangen ontbrak, maar is daarby verloren geraakt het juiste cyfer van de jaarteekening, t.w. 1822, dat men dan nu gelieve te lezen in plaats van [1825.]
Als vergissing, althands niet als drukfeil, is te beschouwen het ontbreken van accenten op de Grieksche woorden in de Aanteekeningen op de Assenede Dl. I.
| |
| |
blz. 482-489. Opzettelijk waren die accenten weggelaten, om dat men aanvanklijk meende dat de Dichter, destijds in Duitschland, de toenmalige gewoonte aldaar gevolgd was. Zoo deed hy althands in zijne Observationes et Emendationes omstreeks dienzelfden tijd. Later begrepen wy evenwel dat het beter geweest ware in deze Uitgaaf der Dichtwerken zich aan de doorgaande gewoonte van den Dichter te houden, en derhalve zonder uitzondering het Grieksch te accentueeren. Men leze derhalve t.a.p. blz. 482 Ἀδενὲθ, en τὸν εὐνοῦχον, - blz. 488 Ἀδωνιάζουσαι, - blz. 489 ἱερὸς en ὅσιος (voor ὀσιος) ἱερὸς.
Vergissing wederom van een anderen aart zijn in Dl. VII. blz. 98, r. 16, toelacht, door den Dichter zelven veranderd in aanlacht, insgelijks blz. 99, r. 33. de dicht- en krijtpen in penseel of dichtpen, - blz. 103, r. 19, lokken scheert, in lok besnoeit, - blz. 103, r. 34, in staal en koper, in de stem in 't koper. Zie Winterbloemen II, 127.
Drukfeilen zijn, ook by de meest attente correctie, een zoo het schijnt niet te ontkomen lot van alle boeken. De opgaaf daarvan is een treurige plicht, - toch inderdaad een plicht, - eene soort van a mende honorable zoo al weinig profitabel voor Lezer en Bezitter. De verbetering toch achter het Deel of het geheele werk moge by zinstorende feilen eenigermate baten; de wellicht grievendste, welke door een verkeerd accent, leesteeken, of andere soortgelijke kleinigheden, misstand ruim zoo zeer als misverstand veroorzaken, zijn eigenlijk onherstelbaar. Het oog is eenmaal gekwetst, en de latere verschooning neemt dit zeker niet weg. Die verschooning, in den vorm van opgave, mag evenwel ook hier den Bezitteren dezer Editie niet onthouden worden. Zy zullen, hoop ik, den billijken lof niet ontsieren, dien ik gaarne by deze gelegenheid aan de zoo wakkere arbeiders ter Drukkery van den Heer Kruseman erken. Is er iets, waarover ik my ten hunnen aanzien te beklagen heb, het zo u zijn eenig en alleen de moeite, die ik had om het hier en daar voorkomende Hebreeuwsch en Grieksch naar mijne aanwijzing te doen zetten of corrigeren, zoo dat er in dat opzicht, meer dan ik verwacht had, nog ten slotte is overgebleven
| |
| |
van kleine misstanden, die inderdaad ieder eenigzins geoefend oog - geheel onafhanklijk van den zin, dien zy zelden of nimmer storen, - onaangenaam aandoen. By de vermelding der overige drukpersrampen mocht dan ook bepaaldelijk deze gedeeltelijke herstelling van eer aan de oude talen niet achterblijven.
| |
Lijst van drukfeilen.
Deel I.
|
Blz. 10, r. 32. staat: bedreigt, |
lees: 't bedreigt. |
Blz. 40, r. 23. staat: met met, |
lees: met. |
Blz. 165, r. 35. staat: Ach |
lees: Ach! |
Blz. 289, v.b. staat: Ragadijs. |
lees: Radagijs. |
Blz. 314, r. 3. staat: 't zwaard. |
lees: de axt. |
Blz. 490, r. 35. staat: βαρβαριϰον. |
lees: βαρβαριϰόν. |
Blz. 490, r. 37. staat: συνοϕρυς. |
lees: σύνοϕρυς. |
Deel II.
|
Blz. 420, r. 24. staat: derder. |
lees: derde. |
Deel III.
|
Blz. 483. r. 12. staat: μητέραςτε, |
lees: μητέρας τε, |
Deel IV.
|
Blz. 227, r. 16. staat: is in 't zijn |
lees: is 't in zijn. |
Blz. 231, r. 14. staat: mook |
lees: moog. |
Blz. 307, r. 14. staat: wordt |
lees: werd. |
Blz. 312, r. 3. staat: quid |
lees: quidnam. |
Blz. 484. r. 33. staat: 442 |
lees: 422. |
Deel V.
|
Blz. 9, r. 17. staat: amburg. |
lees: Hamburg. |
Blz. 40, r. 18. staat: uit den doode |
lees: uit de dooden. |
Blz. 106, r. 15. staat: |
lees: |
Blz. 203, r. 16. staat: Morgenrood |
lees: Morgenoord. |
Blz. 241, r. 7. staat: |
lees: |
Blz. 241, r. 7. staat: |
lees: |
Blz. 302, r. 17. staat: Ρ῾ὰμᾶ |
lees: ῾Ραμᾶ. |
Blz. 379, r. 3. staat: III |
lees: XIII. |
| |
| |
Blz. 444, r. 15. staat: |
lees: |
Blz. 446, r. 9. staat: |
lees: |
Blz. 451, r. 2. staat: |
lees: |
Blz. 458, r. 3. staat: 14 |
lees: 11 |
Blz. 459, r. 2. staat: αἰτὸν |
lees: αὐτὸν |
Blz. 459, r. 2. staat: ἀυτῷ |
lees: αὐτῷ |
Blz. 473, r. 2. staat: Jeremias |
lees: Klaagliederen. |
Deel VI.
|
Blz. 15, r. 18. staat: ὑιὸν |
lees: υἱὸν |
Blz. 25, r. 17. staat: ὓψίςοις |
lees: ὑψίστοις |
Blz. 62, r. 2. staat: |
lees: |
Blz. 83, r. 2. staat: ῾Εαυτούς |
lees: ῾Εαυτούς |
Blz. 86, r. 2. staat: τόον |
lees: τόσον |
Blz. 86, r. 3. staat: ἀλέγεινῃ |
lees: ἀλεγεινῇ |
Blz. 86, r. 4. staat: βησσῇς |
lees: βήσσῃς |
Blz. 86, r. 7. staat: βρέμετοι |
lees: βρέμεται |
Blz. 213, r. 7. staat: δέ |
lees: δέ |
Blz. 213, r. 10. staat: μενάλαι |
lees: μεγάλαι |
Blz. 282, r. 11. staat: ter stellen |
lees: te stellen. |
Blz. 363, r. 2. staat: ἀοιδος, |
lees: ἀοιδός, |
Blz. 458, r. 32. staat: ϰορυφῃσι |
lees: ϰορυφῇσι |
Blz. 458, r. 36. staat: Ἐρχομἔνων |
lees: Ἐρχομένων |
Blz. 465, r. 29. staat: le Saxe |
lees: de Saxe. |
Blz. 485, r. 29. staat: de l' Histoire |
lees: d' Histoire |
Blz. 504, r. 33. staat: fidera |
lees: sidera. |
Blz. 506, r. 9. staat: ϰαὲ |
lees: ϰαὶ |
Blz. 521, r. 33. staat: urgere |
lees: Surgere. |
Deel VII.
|
Blz. 33, r. 9. staat: andre |
lees: andere. |
Blz. 213, r. 9. staat: At |
lees: Ast. |
Blz. 232, r. 18. staat: ᾶοίδῴ |
lees: ἀοιδῴ |
Blz. 417. r. 38. staat: poëtique |
lees: poétique. |
Blz. 426, r. 10. staat: Poët |
lees: Poet. |
Blz. 435, r. 15. staat: Terra |
lees: Tierra |
Blz. 469, r. 11. staat: ὀλβος |
lees: ὄλβος. |
Blz. 469, r. 20. staat: lagchen |
lees: lachen. |
Blz. 474, r. 11. staat: Métrierie |
lees: Métherie. |
Blz. 476, r. 6. staat: ιϰον |
lees: οἶϰον |
| |
| |
Deel VIII.
|
Blz. 117, r. 2. staat: canto |
lees: canta. |
Blz. 330, r. 18. staat: referunt |
lees: referent. |
Blz. 405, r. 18. staat: T. Geb. v. den |
lees: T. Geb. v. den jong- geb. prins v. Oranje. |
Deel IX.
|
Blz. 55, r. 3. staat: ϰαὶ |
lees: ϰαί |
Blz. 81, r. 13. staat: ἀλόχον |
lees: ἀλόχον |
Blz. 93, r. 29. staat: donker |
lees: donder. |
Blz. 245, r. 3. staat: Marshams |
lees: Mashams. |
Blz. 350, r. 7. staat: Lukas XXL |
lees: Lukas XXI. |
Blz. 352, r. 19. staat: George |
lees: Georg. |
Deel X.
|
Blz. 176, r. 29. staat: gedaald |
lees: gelaafd |
Deel. XI.
|
Blz. 147, r. 4. staat: Meritus |
lees: Meritis. |
Blz. 158, r. 19. staat: nade |
lees: nader |
Blz. 248, r. 19. staat: |
lees: |
Blz. 311, r. 3. staat: οῦ |
lees: οὖ |
Blz. 383, r. 13. staat: Achemenes |
lees: Achaemenes |
Blz. 389, r. 1. staat: vijftigjaarig |
lees: vijftigjarig. |
Blz. 390, r. 3. staat: χρισῷ |
lees: χριςῷ |
Blz. 391, r. 4. staat: ῦψίςοις |
lees: ὑψίστοις. |
Blz. 451, r. 4. staat: |
lees: |
|
Blz. 463, r. 12. staat: ἤν |
lees: ἤν |
Deel XII.
|
Blz. 53, r. 10. staat: referet |
lees: referat. |
Blz. 210, r. 21. staat: zeidt |
lees: zeit. |
Blz. 296, r. 10. staat: ἀυτῷ |
lees: αὐτῷ |
Deel XIII.
|
Blz. 127, r. 2. staat: Ω |
lees: ῏Ω |
Deel XIV.
|
Blz. 12, r. 4. staat: χρῆς - χρῆς |
lees: χρῆς᾽ - χρῆς᾽ |
Blz. 74, r. 2. staat: ἄμα |
lees: ἅμα |
Blz. 93, r. 2. staat: ἀὐτῷ |
lees: αὐτῷ |
|
Blz. 167, r. 4. staat: |
lees: |
| |
| |
Blz. 185, r. 19. staat: morto |
lees: morte |
Blz. 203, r. 3. staat: λόγονἐν |
lees: λόγον ἐν |
Blz. 235, r. 2. staat: |
lees: |
Blz. 293, r. 2. staat: αὐτοἲ |
lees: αὐτοὶ |
Blz. 293, r. 3. staat: V |
lees: V. |
Blz. 307, r. 2. staat: βρωτῶν |
lees: βροτῶν |
Blz. 509, r. 9. staat: wierden |
lees: (wierden |
Blz. 509, r. 35. staat: οὐϰἐτι |
lees: οὐϰέτι |
Deel XV.
|
Blz. 27, r. 12. staat: ingenieux |
lees: ingénieux. |
Blz. 27, r. 16. staat: Venus |
lees: Vénus. |
Blz. 30, r. 5. staat: ΓΛΡ |
lees: ΓΑΡ |
Blz. 70, r. 25. staat: ἄλοχόντε |
lees: ἄλοχόν τε |
Blz. 126, r. 9, 10. staat: trèshumble - trèsfidèle |
lees: très humble - très fidèle. |
Wat de Lezer hier of daar nog meer van dien aart mocht aantreffen, gelieve hy welwillend te verschoonen en in gedachte te verbeteren.
Wy zijn ten slotte nu nog eenige aanwijzing schuldig omtrent plaatsen, die, vooral ook by vergelijking met de oorspronklijke Editiën, voor vergissingen zouden kunnen gehouden worden, terwijl zy inderdaad alleenlijk den schijn daarvan dragen, of opzettelijke veranderingen naar een hierboven reeds aangegeven beginsel zijn. Immers gaven wy reeds te kennen, dat de naauwgezette inachtneming van des Dichters eigenen voorgang by de Uitgave zijner verzen, zich wel niet moest of mocht uitstrekken het zij tot de drukfeilen dier Uitgaven, het zij zelfs tot werktuiglijke vergissingen van den Dichter zelven; terwijl wy ons voorts de vrijheid der keuze moesten veroorloven, waar b.v. eene latere Editie van de oorspronklijke by toeval of met opzet verschilt. Men zal het deze Editie toch wel tot geen vergrijp aanrekenen, wanneer zy b.v. de juiste spelling van namen (ten zij de afwijking in een stelsel of beginsel van den Dichter zelven lag) overal heeft gemeend te moeten in acht nemen. Hoe zich onze groote Dichter soms op eigenaartige wijze in het schrijven van namen kon vergissen, daarvan zie men een dubbel voorbeeld aangewezen
| |
| |
in mijne Uitgaaf van zijnen Epos bladz. 254 op r. 558 en bladz. 305 op r. 410.
En zoo zal men het ons dan wel tot geen verwijt maken dat wy Dl. VI, bladz. 110 den naam van Petrus onder den tekst uit diens Apostels eersten Zendbrief in de plaats stelden aan dien van Joannes, gelijk gelezen wordt Schemerschijn bladz. 109, - insgelijks den Griekschen tekst Dl. IX, bladz. 350 te rug gaven aan Luc. XXI, 29, daar de evengenoemde oorspronklijke Bundel bladz. 122 dien onbegrijplijkerwijze toekent aan Ps. XL. 9. Even weinig duchten wy eenige aanklacht wegens het veranderen van Pontus (dat gelezen wordt in de oorspronklijke Uitgaaf van de Lofrede en Lijkzang op S.F.J. Rau) in Patmos, gelijk de zamenhang dringend gebiedt, Dl. XI. bladz. 53, r. 25. De zelfde noodwendigheid vorderde Dl. X, bladz. 175, r. 17 wat voor van, - ook bladz. 199 r. 5, aller in plaats van het zinlooze alle der oorspronklijke Uitgaaf, - insgelijks bladz. 200, r. 6 v.o., met in plaats van het. - In Dl. VI, bladz. 402, r. 6, herstelden wy in overeenstemming met Professor David, in zijne Uitgaaf van de Ziekte der Geleerden, met dezelfde vrijmoedigheid gorgels in plaats van het hier ondenkbare gordels der twee oudere Uitgaven. Daarentegen moest wel zonder eenigen twijfel in den Starrenhemel Dl. VII, bladz. 17, r. 7. de gorgel van Najaarsbladen I, bladz. 63 plaats maken voor gordel. - Insgelijks vorderde de zin Dl. VII, bladz. 150, r. 8, gebiedend meer voor het maar der oorspronklijke Uitgave, en bladz. 167, r. 5 v.o., heugde voor heugden.
Niet zoo dadelijk misschien zal men ons dezelfde noodzakelijkheid erkennen, gelijk wy voor ons die aangewezen vonden om Dl. II, bladz. 419, r. 15 v.o. het stutten der vroegere editiën van Bilderdijks Epos (ook der mijne nog, by Suringar) te veranderen in stuiten; of om Dl. VIII, bladz. 351, r. 4 v.o., het eergeboornen der oude uitgaaf van het Prijsvers te vervangen door eerstgeboornen (ik twijfel op het oogenblik zelf een weinig). - Dl. X, bladz. 458 gaven wy in plaats van de * * *, den naam voluit van Mr. R.J. Schimmelpenninck, op gezag van Nalezingen I, bladz. 98;
| |
| |
en kozen wy Dl. X, bladz. 462, v. 37, het gegrom (der trommen) van de editie der Ziekte der Geleerden van 1828, boven gebrom, dat de oorspronklijke Uitgaaf heeft.
Licht meent iemand dat wy met gelijke vrijheid Dl. VIII, bladz. 269 voor onbetaambre drift hadden mogen gissen onbetembre; doch die vorm met baar voor lijk, (onbetaambaar voor onbetaamlijk, ontzachtbaar voor ontzachlijk) is eene zamenstelling by Bilderdijk alles behalve vreemd, ofschoon niet voor ieder, ook voor my niet altijd, by uitnemendheid behaaglijk. Wy hebben ons overigens, waar maar eenigzins een zin aan eene vreemde constructie, uitdrukking, of vorm te geven was, stiptelijk aan de lezing der oorspronklijke Uitgaven gehouden. Doch voor de wijze, waarop in Dl. IV, bladz. 362 de ontwijfelbaar echte lezing hersteld is, zal men ongetwijfeld den Uitgever dank wezen. De oorspronklijke editie van den Tyrtéus, Ao. 1787 heeft in den tweeden Krijgszang (bladz. 3) de volgende, inderdaad ongerijmde lezing:
Vliegt heen! stort tusschen 't heir van vluchtende en vervolgen!
Vliegt, jongelingen! stuift op beider menigte af!
Die staan durft, waagt zich 't minst; en 't krijgsgevaar verzwolgen
Naauw' een', uit al den hoop, die niet zichzelv' begaf.
Te vergeefs zochten wy in deze regelen een dragelijken zin te ontdekken, toen de Heer Kruseman de gissing voorstelde, die wy niet aarzelden, wegens hare eenvoudigheid en klaarblijkelijkheid, voor de wezenlijke en volkomene herstelling der plaats te houden. De plaats wordt thands in onze Uitgaaf op deze wijze gelezen:
Vliegt heen! stort tusschen 't heir van vluchtende en vervolger,
Vliegt, jongelingen! stuift op beider menigte af!
Die staan durft, waagt zich 't minst; en 't krijgsgevaar verzwolg er
Naauw' een', uit al den hoop, die niet zichzelv' begaf.
Bilderdijk zelf spreekt in eene zijner Voorredenen (zie bladz. 72, boven) van een geweldige drukfeil in zijnen Tyrtéus, die hy evenwel niet nader opgeeft. Het is zonder eenigen twijfel die, welke hier zoo gelukkig is weggenomen.
Van schijnbare vergissingen sprekende, geven wy nog
| |
| |
met een woord te kennen, dat de opneming van Spieghels Hartspiegel, en de niet-opneming, daarentegen, van van Harens Geuzen en Le Francq van Berkheijs Lijkzang op Prins Willem den Vijfde opzettelijk zijn. De Hartspiegel is eene zoo algeheele overwerking, dat zy als een dichterlijke arbeid van Bilderdijk niet minder juist, dan of het eene overzetting uit eene vreemde taal ware, mag beschouwd worden, iets dat, althands naar des Dichters eigene voorstelling op de titels, noch van de Geuzen noch van den Lijkzang kan gezegd worden.
Eindelijk zij nog opgemerkt dat het Dichtstuk Herstelling mijner Egade in de Nasprokkeling bladz. 141 en Dankverdubbeling, in denzelfden Bundel bladz. 161 by vergissing geplaatst, in onze editie onder den eersten der beide titels is opgenomen, en als zoodanig in den Algemeenen Inhoud (bladz. 277) op de H gebracht; zoo mede, dat in sommige exemplaren de Kaart behoorende by ‘den Starrenhemel’ Dl. VII, bladz. 13, door den binder by vergissing geplaatst is in Dl. VI, bladz. 264 by Starrenkennis.
En om nu ook te dezer plaatse nog te herstellen een zeker alleen om den wille der volledigheid iets beteekenend verzuim, volgen hier, ten slotte, de enkele versregels, verspreid in Bilderdijks Aanteekeningen op van Harens Geuzen, - fragmenten, die hunne plaats onder de rubriek Laatste Nalezingen hadden moeten innemen, maar die aldaar door een toeval over het hoofd zijn gezien:
Waar of waarom, ô Nijl, gy aller stroomen vader,
Verbergt ge uw grijzend hoofd voor 't aldoorzoekend oog?
Uw landstreek dankt zijn oogst uw overvloeiende ader.
En 't plantjen smeekt door U geen regen van omhoog.
Naar Tibullus.
Maar welk een gloriezucht en onverzaadbre dorst
Naar waarheidkennis my doorblakert in de borst,
Hetgeen my 't vurigst drijft is de oorsprong na te sporen
(Waar zoo vele eeuwen steeds haar poging in verloren,)
Des Nijlstrooms. Mocht ik zien waar hy 't omneveld hoofd
Omhoog steekt, 'k liet den krijg en wat hy me ook belooft.
Naar Lucanus.
| |
| |
Ik ken den luchtstreek, waar, door 't zonnespoor verzengd,
't Verblindend licht op de aard geen schaduwzweem gehengt.
Naar Lucanus.
Ook is 't, dat op dien tijd de zwaarste regenwolken
Zich hoopen boven 't hoofd van dien beroemden vloed,
Wanneer ze 't Noordgeblaas daar samenhorten doet,
Van uit den middagstreek naar hooge bergkimtoppen
Gedreven met geweld, en uitgeperst in droppen.
Naar Lucretius.
Door nieuwe woorden te beteeknen 't geen onze Ouden
In min beschaafden tijd nooit hoorden of beschouwden,
Zal dit ons vrijstaan, met bescheidenheid gewaagd?
Ja, 't voorwerp met den naam beteeknen dien het draagt,
Is 't recht des schrijvers, en zal niemand ooit misduiden.
En hiermede meenen wy dan nu met den Uitgever, dat aan hetgeen by zijne onderscheidene aankondigingen van dezen drukpersarbeid beloofd is, als de beraamde Inhoud der Vijftien Deelen, door hem met naauwgezetheid voldaan werd. De lijst van Glinderman werd met de noodige overwerking in dit laatste Deel gereproduceerd. De Heer Pan gaf in dat zelfde Deel zijne voortreflijke Aanwijzing door hem zelven voor de drukpers herzien en onder het drukken nagezien. De toevoeging van mijnen Bilderdijk herdacht (op 11 Oct. 1856) meende de Uitgever zijnen Inteekenaren niet onwelkom te zullen zijn. Een uitvoerige Bijdrage tot de kennis van des Dichters leven, karakter, en schriften, die ik zelf op my nam, en met de hulp van God in den loop eeniger maanden hoop te mogen ten eind brengen, zal den inhoud uitmaken van het Zestiende en laatste Deel.
d.c.
|
|