De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 15
(1859)–Willem Bilderdijk– AuteursrechtvrijInhoud:Het lied van Mozes. - psalmgezangen: De godvruchtige. - Christus. - Toevlucht. - Noodkreet. - Zang des verdrukten. - 's Christens troost. - Opstand tegen God. - Gods stem aan Job. - Berusting. - IJdel voornemen. - stichtelijke gedichten: Opwekking. - Gods voorbeschikking. - Eenwigheid. - Gods beloftenis vervuld. - Kerstnacht. - Verzoening. - Geloof en reden. - Geloof. - Liefde. - Wetbetrachting. - Aravnaas dorschvloer. - Op een Kerkhof. - Verrijzenis. - Zielzucht. - Zielzucht. - Op eene christelijke opwekking. - Gebed. - God. - Ziel- | |
[pagina 247]
| |
zucht. - Te vredenheid. - IJdelheid. - Vermaning. - Gods voorhestemming. - verscheiden gedichten: Morgenstond. - De morgen. - Avond. - Nacht. - Te rug zicht. - Kwijning. - Arbeid. - Zielskalmte. - Ouderdom. - De hulk. - In 't Album van Mr. R.V. Olden. - Aardsche nietigheid. - Grafschriften. - Mijmering. - Weldadigheid. - Geven. - Wijsheid. - Spijsverzadiging. - Aan den Dichter Walré. - Aan den zelfden. - Zwerven. - Oudejaars dag. - De Dood. - Aan den Heer Bennet. - Getytelde tytels. - In eens Dichters Vriendenrol. - Aan een jengdig kunstgenoot. - Op sommige Waan- en Wandichters. - Aan een jong Dichter. - In een Vriendenrol. - Grafschrift eens krijgsmans. - Ja en neen. - De Nachtegaal in zijn kooitjen. - Op een Roosjen. - Bloeimaand. - Ter bruiloft eener Vriendin. - Aan mijne verzen. | |
[Voorberigt.]Of deze nieuwe Versbondel de aandacht van Lezers nog waardig gevonden word, zal de uitkomst moeten bewijzen. Zekerlijk zou men het Algemeen daar niet mede lastig vallen, indien men het tegendeel onderstelde; doch niet zelden zag men de verwachting te leur gesteld, wanneer zy, het Non si male nunc et olim
omkeerende, uit een vroeger gunstig onthaal van Dichtwerk, tot een later besloot. - Ook de geest vermindert, en de stroefheid der roest van den Ouderdom treft ook het denkvermogen. Wellicht dus bedrieg ik my in het uitzicht van nog voor deze late vruchten eener meer en meer vervallende grijsheid een genoegzaam belang te wekken; doch ten minste durf ik my verbeelden dat niemand de proefneming daarvan aan den afgeleefden en uitgedienden invalide des Vaderlandschen Zangbergs misduiden zal. |
|