De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 15
(1859)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtvrij[Voorrede.Dit dichtstuk is eenig in zijn soort en een zeer merkwaardig overblijfsel der oudheid. Het behoort tot het Saterspel en is noch Treur- noch Blijspel, maar een tusschensoort; dat als nastuk ten tooneele vertoond werd, na de voorstelling van een Trilogie of zulk een drietal van met elkander in verband staande Treurspelen, als de Grieksche Tooneeldichters moesten opvoeren, om naar den prijs hunner kunst te kunnen dingen. | |
[pagina 235]
| |
Het Grieksche Tooneelspel was, gelijk men weet, herkomstig van de Bacchusfeesten der landlieden bij den wijnoogst. Het Treurspel, de Tragoedie, eigenlijk Bokkenzang, of wedzang om den prijs des boks, voor den overwinnaar in dien zangstrijd uitgeloofd, bestond oorsponkelijk in niets anders, dan in Hymnen of lofliederen ter eere van Bacchus, waarin, bij de inzameling der druiven, de togten en heldendaden van dien God door de vrolijke wijnlezers in zingende en dansende reijen bezongen werden. Deze Bacchische koorzangen van het feestvierend landvolk werden eerst ter afwisseling doormengd met losse alleenspraken, waarin een der hoofdpersonen uit de geschiedenis, die bezongen werd, sprekende en handelende werd voorgesteld. Vervolgens werd men bedacht, om deze zangstukken door onderlinge redewisselingen van verscheiden personen meer levendigheid bij te zetten. Naderhand, ook in de steden in gebruik geraakt zijnde, werden zij allengskens meer beschaafd, tot eene volledige en regelmatige dichterlijke voorstelling eener belangrijke gebeurtenis ontwikkeld, en alzoo eindelijk tot dat verheven en beroemde soort van dichtwerk gevormd, waarvan ons Eschylus, Sophocles en Euripides zulke heerlijke meesterstukken hebben achtergelaten. Bij al die opeenvolgende veranderingen, die het Treurspel onderging, behield het echter altoos de oorspronkelijke betrekking tot Bacchus en de Bacchusfeesten, bij welker viering te Athene daarom ook die wedstrijden der Treurspeldichters gehouden werden. En van daar was het, dat in deze, na de opvoering eener Trilogie, om de aandoeningen, door dat hoogernstige Treurspel verwekt, wat te matigen, en tevens aan het verlangen en de behoefte der landlieden en geringere volksklasse eenige voldoening te geven, de vertooning moest besloten worden met nog een ander Tooneelstuk, dat, meer in den ouden vorm van een land- en Bacchusspel, meer regtstreeks betrekking had tot de Godheid van het feest, en waarbij, in plaatse van de vorsten uit de Heldeneeuw, de dienaren en medgezellen van den Wijngod, de Saters, Silenen en Faunen, en die verdere halve Goden ten too- | |
[pagina 236]
| |
neele gevoerd werden, die, als bewoners van de velden in dien onderstelden overouden tijd van een hooger dan menschelijk aardsch geslacht, gelijksoortige voorwerpen van belangstelling geacht werden te zijn voor de landlieden, als de koningen van Thebe en van Argos voor de stedelingen. Zulk een oud Bacchiesch, of op boerschen leest geschoeid Naspel, was het Saterspel. Het moest een geval voorstellen uit het vermeende landleven eener vroegere, door bovenmenschelijke wezens bevolkte, wereld, dat meer verbazing wekte om het verwouderlijke, dan verteederde door het aandoenlijke en den treurigen afloop, dat een' genoeglijken, geen te ernstigen of weemoedigen indruk achterliet, voor de verbeelding en den smaak van het landvolk en min beschaafde gedeelte der toeschouwers bevattelijk en behagelijk was, en tevens voor de vermoeide aandacht der beschaafde Atheners eene aangename ontspanning opleverde, en bij het einde, een ieder met zulk een gevoel van weltevredenheid, opgetogenheid en vrolijkheid de schouwplaats deed verlaten, als overeenkomstig was met den aard en oorsprong van het feest. Het is ons oogmerk niet, hier over deze stof verder uit te weiden, veel min over den oorsprong, den uitvinder of eersten Dichter en beoefenaar, met den invloed van dit Saterspel op het latere Tooneel, een geleerd vertoog te leveren. Zoo wij dit wilden, zouden wij ons in de verhandeling van Casaubonus de Satyricâ Graecorum Poësi en in de werken van vele andere oude en nieuwe schrijvers een ruim veld om te grazen aangeboden vinden. Nu verwijzen wij den weetgierige tot het bekende veelzins verdienstelijke werk van den geleerden Jezuit Pierre Brumoy, Tom. VI. pag. 257-281, en merken alleen aan, dat de Oudheid van deze soort van Tooneelspelen onder anderen van Sophocles ten minste zeven of acht, van Eschylus en Euripides ieder vijf bezeten moet hebben; die allen, buiten dezen éénen Cykloop, verloren zijn gegaan. Die werken van den geleerden en onvergelijkelijken Bilderdijk, welke uit het Grieksch en Latijn zijn overgebragt, verwierven steeds eenen algemeenen bijval. In zijne jeugd bragt hij de beide Edipussen, die heerlijke Helden-treurspe- | |
[pagina 237]
| |
len van Sophocles, zonder aan de waardigheid en schoonheid van het oorspronkelijke te kort te doen, aan het licht; in zijnen ouderdom ontspande hij voor eenige oogenblikken zijnen ernst met de overbrenging van dit werk van Euripides van losser trant, en toont, dat nog het jeugdig vuur, waarmede hij nu een halve eeuw geleden alle beminnaren van vaderlandsche Dichtkunst in verrukking ontgloeide, niet zóó is uitgedoofd, als hij zelf getuigt. Binnen weinige dagen, of liever uren, vervaardigde hij deze overzetting, enkel tot eigen uitspanning en met het stellig voornemen, om ze nimmer het licht te doen zien. Door eene toevallige aanleiding kregen wij er kennis van, en, ons overtuigd houdende, dat, de uitgaaf hem zelven geen oneer en velen onzer landgenooten genoegen zou verschaffen, drongen wij daarop bij hem aan, en verwier ven eindelijk zijne vriendelijke toestemming, in weêrwil van de geringe waarde, die hij in dit zijn werk stelde. Het strekke tot een nieuw bewijs van 's mans onbegrijpelijke vlugheid en taalkennis. Men beoordeele het naar het dichtsoort, waartoe het behoort en den tijd, waarin het oorspronkelijke werd vervaardigd. Men beoordeele het zonder vooringenomenheid en naar den geest der liefde. Men wijte ons, en niemand anders, de uitgave, indien die niet naar den zin of geest van dezen tijd, die niet altijd zich gelijk noch even gemakkelijk te voldoen is, geoordeeld mogt worden.
9 April 1828. abraham de vries. jeronimo de vries.] |
|