De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 15
(1859)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtvrij
[pagina 172]
| |
Inhoud van het eerste deel:Naroem. - * Moederplichten, aan Alwine. - losse dichtstukjens: Schoonheid. - Aan de geschiedenis. - Middernachtzang, van voor of omtrent de IX Eeuw. - Morgenzang, desgelijks. - Maria by het kruis, Kerkgezang. - De dag van wraak, desgelijks. - * Herinnering. - * Moederzucht. - Vaderlijke zucht. - * Mathilde, Romance. - Aan mijne kinderen. - Willem Tell, Romance. - Op eene naamlooze graftombe. - * Wanhoop. - Aan mijne Wederhelft op haar verjaardag. - * Ter intrede hunner Kon. en Keiz. HH. - De Rozen, na Auzonius. - De Zangsters, na Theocritus. - * De waanzinnige bruid. - * Afgodery. - Gaspara Stampa aan Collaltino. - * Aan Elize. - Andwoord aan mijne Egade. - Bruilofts slotzang. - De volksstem. - * Veroordeeling. - Aan wien het aangaat. | |
Inhoud van het tweede deel:* De hoop. - * Celeste, of de hemelingen. - * Parelsnoer. - Darius aan Alexander, na den slag van Arbela. - De bruiloftsdag. Na Spencers Epithalamion. - De dichter aan zijne bruid - verscheiden gedichten: * Verschijning. - Niobe. - Admetus, by Euripides. - * Kinderenzang, voor de Armschoolen. - Thomas Morus. - By mijn verjaren. - Op een albumblaadtjen. - * By mijns Egaas verjaring. - * Minona. - * Razerny. - * Het letterschrift. - Tyrtéus aan de Spartanen. - * Andwoord aan Themire. - * Het slagveld van Waterloo. - Godinnen. - Op Myrons koperen koe. - Geval en verstand. - In den vriendenrol van den Heer Tollens. - * Jezus aan het kruis. - * Het gebed van Simeon. - Waarheid. - Aan de lettervlijtige jongelingschap. - Op een Koepel in de Zandery van den Heere Valckenaer. - Natuur en leer. - * Beleefdheid. - Eens Konings klacht. - Le Francq van Berkhey, Grafschrift. - Verjaargroet, aan den Heer en Mr. M. Tydeman. - Aan Herakliet en Demokriet. - Simsons leeuw. - Eierkoken (in verbloemde taal). - Dichterroem. - * Ridder Harold. - Persius eerste Hekeldicht. - Persius zesde Hekeldicht. | |
[pagina 173]
| |
* * *
Wellicht mocht men omtrent eenige mijner Dichtstukken die in dezen bondel met die mijner Egade afwisselen, vooraf eenige, 't zij Historische, 't zij Aesthetische of Filologische inlichting of herinnering wachten. Het is dus, by voorbeeld, met den brief van Darius aan Alexander, met Theocritus Zangsters (by hem Χάριτες), met Spencers Bruiloftsdag; doch deze twee Deeltjens waren verzameld en reeds ten grooten deele afgedrukt, wanneer ons de wreedste en verplettendste slag, in een leven vol van rampen te ondergaan, treffen moest, door het verlies van den zoon in wien al onze hoop en inzichten zich vereenigden, en die het voorwerp van verscheiden der hier geplaatste stukjens heeft uitgemaakt. En wie kan het bloedend Ouderhart dat dit offer bracht, voor iets anders gevoel vergen? Een offer, ach! van uit mijne ingewanden
Gereten, met een eindloos dieper woud,
Dan, by den roof van al mijn vroeger panden,
De hand des tijds, de hand van God, verbond!
Geen krijtend wicht, nog onbekend aan 't leven,
Dat, hulploos, aan den moederboezem hangt,
In eene stond ontfangen en hergeven,
Wordt hier betrenrd, wordt hier te rug verlangd.
Geen speelziek kind, voor wien wy rijper jaren
Met angst in 't hart, met onrust, naadren zien;
Het spel des lots op 's levens holle baren,
En - weggerukt tot 's vaders troost misschien!
Neen, 'k zag my 't hart reeds dikwerf dus doorboren;
En, voelde ik al wat boezem door kon staan,
Thands heb ik meer, ja thands een zoon verloren,
Mijn steun en hoop op 's levens kronkelbaan.
De schouder, ach, waarop zijn grijze vader
Het moede hoofd in 't aftreên van zijn pad
Ter neder boog, en zorg en smart te gader
Als schimmen der verbeeldingskracht vergat!
Het oog, dat snel, dat juist, en edel blikte,
Mijn blindheid leidde, en voor zijn vader zag!
Het moedig hart, dat door geen leed verwrikte,
Maar God-alleen ten doel hield van 't gedrag!
| |
[pagina 174]
| |
Een zoon, helaas! - ach, dierbrer duizendwerven
Dan ooit op aard door ouders werd beweend!
Die Zoon... geweest! en - niet van rouw te sterven,
Bewijst een hart, in jamm'ren reeds versteend.
En hoe zou dan zulk een hart nu belang stellen in dezen afval van een veellicht al te lang dragenden grond, die noch hof noch akker meer is. - Zoo zy den verzen mijner Egâ tot verpoozing strekken, is het my, en het zij ditmaal ook den Lezer, genoeg!
Leyden, 1819. |
|