De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 15
(1859)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtvrij
[pagina 129]
| |
Bericht.Mijn hart, hevig geschokt en niet tot bedaren te brengen, vorderde de uitstorting zijner aandoeningen over Leydens onheil, en vond daar troost in. Het Dichtstuk werd bestemd ter openbare voorlezing by de Leydsche Afdeeling der Hollandsche Maatschappy van Fraaie Kunsten en Wetenschappen. Mijne steeds toenemende zwakheid verhinderde my de uitvoering, die de Hoogleeraar Siegenbeek edelmoedig op zich nam. De Vergadering won daar by, en het vers ontfing er eene toejuiching door, boven 't geen het zonder dit had mogen verwachten. Men verlangde 't gedrukt te zien. Schriklijke klip voor een Dichtstuk, dat, gehoord, behagen mocht! Iets anders voldoet het gehoor by eene vluchtige voorlezing, en waar de gladde buigzaamheid der stem alles gelden doet, wat geene te sterke inspanning vordert; iets anders eischt de stille oplettendheid eens byzonderen lezers; en beide even zeer te voldoen, is een nog onopgelost Problema, en zal 't altijd blijven. Geheel het beloop van dit Stuk toont genoeg, dat het voor het eerste geschikt was; en dit moge elk kundig oordeelaar in 't oog houden. - Ik voeg hier nog by (want een vers als dit, heeft allerlei lezers te wachten) dat ik geene byzondere voorvallen heb willen roeren of uitteekenen, maar alleen mijne verbeelding bot vierde. 't Was het recht des Dichters en de plicht der menschlijkheid, (die niet toelaat ongelukkigen in de ingewanden te wroeten,) die ik daar meê geloofde te bewaren. En het spreekt van zelfs, dat mijne schildering nergens den aart der Dichtsoort door my aangenomen, de Elegie, verzaken moest. In een Heldendicht zou het zelfde een' gants anderen toon, zwier, en leiding hebben. Ik heb de stemming mijner ziel gevolgd. - Dit weinige zij genoeg! |
|