De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 14
(1859)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtvrij
[pagina 409]
| |
GelatenheidGa naar voetnoot*Nil admirari. -
Horatius.
Niets vreemd te vinden, en voor niets verbaasd te staan,
Hier slechts hangt, wat gebeur', des menschen zielsrust aan.
Geen zonsverduistering, geen vurige komeeten,
Verwekken klemmende angst by 't onbesmet geweten,
Geen zeestorm die de lucht als de oevers zuchten doet,
Geen Volksberoering die de Steden zet in bloed,
Geen fakkel van een Krijg, die, uit de Hel gebroken,
By 't krakend trompgeschrei zijn vlag heeft opgestoken.
Wie zulke rampen ducht, en vrees noch hoop verbant,
Is nimmer kalm van hart, maar dobbrende in 't verstand.
Doch, wee dien zwakke, die, door gloriezucht bevangen,
Van volksgejuich of blaam zijn welzijn af doe hangen,
En, voor zich-zelf en God, een ander rechter kiez',
En dus, by elken wind zich omkromt als een bies!
Wat recht heeft dees of die, om ons de wet te stellen?
't Is God, die over ons het vonnis heeft te vellen
En in 't geweten spreekt. Dit hoor' men, en berust',
Wat wind zich hoog verheffe en ombruisch' langs de kust.
Wat ziet ge, ô sterveling, uw evenmensch naar de oogen?
Wat vraagt ge eene andre wet dan die van 't Alvermogen,
Uw' boezem ingedrukt? Zoek in uw eigen borst
Een heiliger bevel dan dat van eenig' Vorst;
Maar dien geene afgoôn, geene omwolkte hersenspoken,
Schoon duizend duizenden op hunne altaren rooken.
Wees balling, zoo 't moet zijn en zwervend, stort uw bloed
Maar draag de rust der ziel steeds met u in 't gemoed.
| |
[pagina 410]
| |
Geen vrees weêrhoude u, en geen uitzicht op genoegen
Verlokke u 't kalme hart tot lustbegeerig zwoegen;
Maar sta onwrikbaar, 't zij de vleiende Sireen
U aanlokke of 't geweld u dreige. Sta alleen;
Duld spot, vervolging, haat, verachten en verguizen;
Laat storm en watervloed verdelgend om u bruizen,
Ja, zie d' afgrijsbren dood in 't gruwzaam aangezicht:
't Is wellust voor 't gemoed, te lijden voor den plicht.
1829.
|
|