De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 14
(1859)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtvrij
[pagina 404]
| |
Boezemzucht.Ga naar voetnoot*Ach of mijne begeerte kwame en dat God mijne verwachting gave. Mijn kindsheid, jeugd, en bloei, was ééne reeks van plagen;
Mijn verdre levenstijd, een ijdle handvol wind;
Mijn ouderdom bezweek, by hoop op beter dagen,
In pijniging van 't hart die geest en merg verslindt.
Wat nu? - Den dood verbeid; na zestig jaar verlangen,
Schenk' hy me een stille koets by 't ingaan van de nacht!
Bevrijder, kom! ruk los die ketens die my prangen;
Ach! koel is 't in uw arm, en op uw peuluw zacht.
'k Heb lang gewoel en brand van 't middaguur gedragen
Dat bloed en brein ontstak, en hijg naar 't stille graf;
Zij thands 't gekromde lijf van 't harde juk ontslagen,
En licht' me uw dorre hand het pak des levens af!
Wat 's leven? - Lijden. - Wat 's genoegen? - Wakend droomen.
Wat, vreugde? - Zelfbedrog en blinde razerny.
'k Beproefde 't. 'k Heb die bron voorby en af zien stroomen;
Van in heur wel verslijkt, vloot ze in moeras voorby.
Thands rust ze, en vloeit niet meer: heur ader, uitgeloopen,
Is dor verdroogd, en 't bloed blijft in zijn kreitsloop staan.
Zie neder, God van Heil, op wien wy schepslen hopen,
Zie neder in genade, en neem mijn zielzucht aan!
Den 21 van Bloeimaand 1829.
|
|