De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 14
(1859)–Willem Bilderdijk– AuteursrechtvrijNagedachtenis.Ga naar voetnoot*Est immota dies, praefixaque tempora fatis,
Deque ferunt primis ultima judicium.
Alciatus.
Het uur is vastgesteld en wordt door niets verschoven,
Dat licht- en ademstroom in oog en borst bepaalt;
En, wat zich de ijdle waan van 't morgen mag beloven,
Is luchtgreep van een hart in wareldzucht verdwaald.
Wat dan, wat vleien we ons met de aan te breken ochtend,
Wat stellen wy 't voldoen aan dure plichten uit?
Licht dat, met teedren traan ons overschot bevochtend,
Een dierbre vriendenhand ons morgen de oogen sluit.
En dan -? dan zal ons elk een duurzaam vonnis lezen,
En wegen 't zielloos lijk zijn lof en naspraak af;
| |
[pagina 396]
| |
Die 't minst ons heeft gekend, de strengste rechter wezen,
En schrijven roem en smaad op 't ongevoelig graf.
Één schittring zal misschien een reeks van dwaasheên dekken;
Één dwaasheid, al wat lof van 't nakroost hopen mocht.
Wat reinheid toch op aard die zuiver is van vlekken;
Wat leven, dan misleid, dat heil in wandaân zocht!
Wie kent hier iets dan schijn in de uiterlijke daden?
Wie spoort de welbron na, waaruit de handling vliet?
Ach! 't oordeel van den mensch is niets dan blindling raden,
Het hart, en 't geen 't bewoog, erkent de stervling niet. -
Doch wat, wat volgt ons na, of blijft ons by in 't sneven?
Rampzaalgen zoo 't aan ons of menschlijk oordeel hing!
't Is God, die 't oordeel velt van 't doorgeworsteld leven,
En ons, om Jezus wil als Jezus buit ontfing.
1829.
|
|