De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 14
(1859)–Willem Bilderdijk– AuteursrechtvrijWareld.Ga naar voetnoot*Erken het, ô mijn hart: 't gewin van heel een wareld
Waar niets, indien de ziel zich-zelv' daarmeê verloor.
Geen Koninklijke kroon, hoe schittrend overpareld,
(Indien ze ook 't hoofd niet klemt) heeft meer dan valschen gloor.
Geen wellust, geen genot, kan ooit de ziel genoegen,
Voor grooter vatbaar dan dit plekjen van 't heelal,
Het geen men, na een perk van steeds onvruchtbaar zwoegen,
In 't einde met zijn rif gevoelloos dekken zal.
| |
[pagina 354]
| |
Wat dan, wat zorgt ge steeds in 't nietig lijfsbehoeven,
(Dat eenigst hier op aard wat steeds onze aandacht boeit!)
En wroet in 't blinkend slijk uit onderaardsche groeven,
Als waar 't geluk een klomp die in een mijnkloof groeit?
Wat wenscht ge reis aan reis in ijdlen arbeid zuchtend,
Naar de avond van een dag verwoest in zelfgekwel -
Wat hijgt ge op 't slaaploos bed naar d' aan te breken uchtend,
Bedrieglijk even zeer, en enkel guichelspel?
Ach! 't één dat noodig is, dat graf noch dood kan sloopen!
Spilt ge om een schemerschim die op de wolken zweeft,
In luchtgreep zonder baat en zielverteerend hopen
Om 't geen wanneer ge 't grijpt, noch lijf noch wezen heeft!
Weg, zielsbetoovering! vaarwel, gy trouwlooze aarde
Wier oogsten ledig zijn van levenvoedend graan:
En wee, wiens dorschvloer niets dan nutloos stroo vergaârde,
Dat schoon 't de schuren berst, geen honger kan verzaân!
Of voelt men 't prikklen niet, het ingewandverscheuren
Der zielbehoefte, meer dan 's lichaams hongersnood?
Wat spilt men bloed en merg voor klaterende leuren,
En spijst zich-zelf met wind in plaats van 's levens brood?
Neen, Wareld, aardsche schijn van leven, mijmrend droomen,
'k Beproefde u lang genoeg, en 'k walg van heel uw schat:
'k Ben eindlijk worstlens moê, maar aan uw fuik ontkomen,
En zoek in hooger kring hetgeen geene aard bevat.
1828.
|
|