De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 14
(1859)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtvrij
[pagina 338]
| |
Vreugd en leed.Ga naar voetnoot*Te samen staart aan staart gebonden,
Koomt Vreugde en Droefheid by ons in:
En wee het dartelblij gezin!
Want de eerste wordt ons nooit gezonden,
Of de andre hangt haar achteraan,
En 't ach! en wee my! komt ter baan.
Natuur, in 't menschlijk lotbedeelen,
Zei: Blijdschap is te wild van aart;
Zy dient met stroever ding gepaard
Om rustig zielsgenot te telen.
Die echt zal 't menschdom zalig zijn:
't Is alsem in te zoeten wijn.
Maar neen, zy wilden niet vereenen
In welgemengde eenstemmigheid.
Daar de eene lacht en de andre schreit,
Wou deze her-, die derwaart henen.
Voort, riep zy toen, ongâlijk paar,
Onwillig zult gy aan malkaâr!
Zy bond ze met onbreekbre knopen
Al spartlend vast aan 't achterlijf,
En gaf ze een zweepslag vier of vijf;
Daar mede teegen ze aan het loopen,
Maar ieder wil zijn eigen baan,
En sleurt zijn weêrpaar achteraan.
| |
[pagina 339]
| |
Gy daarom, ziet ge u vreugd genaken,
Denkt, Luidtjens, wat haar volgen moet;
Want, zoo ze u 't hart eens juichen doet,
Nooit kan ze alleen in huis geraken;
Maar 't lachen, of men 't wil of niet,
Heeft vast een staartjen van verdriet.
Zy trekken altijd elk om 't zeerste,
De sterkste sleept den ander meê;
En vruchtloos sloot ge uw deur voor 't wee,
De laatste zit toch vast aan de eerste;
En wie de Vreugde binnen laat,
Make op heur achterstaartsleep staat.
1827.
|
|