De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 14
(1859)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtvrij
[pagina 304]
| |
Geloof.Ga naar voetnoot*Uit den Hemel is 't gelooven,
Twijfelt gy, gy vleesch en bloed?
Al wat goed is, daalt van boven;
Niets uit u, ja niets, is goed.
Zoudt ge u-zelven door u-zelven
Heffen tot de zaligheid?
Steigren naar de stargewelven,
Daar ge aan de aard gekluisterd leit?
Gy, die half gesloten oogen,
(Met den blinddoek overstrikt,)
Vruchtloos wendt naar 's hemels boogen,
Daar ge in d'aardschen poelwalm stikt!
Neen, erken het, leer gevoelen:
Niets wat goed is komt uit u;
Willen, trachten, noch bedoelen,
Of het is der waarheid schuw.
Zelfgevlei, begoochling, logen,
Dat 's de teelt en lust van 't hart,
Altijd door zich-zelf bedrogen,
Steeds bewerker van zijn smart.
Gy, wanhopigste aller kranken,
Hijgende op de doodsmatras,
Zoudt ge u-zelv' de heeling danken,
Zoo geen Godshand u genas?
Zal de rotssteen korenairen,
Den of eik de wijngaardvrucht,
't Noorder ijs de balsems baren
Van de Morgenlandsche lucht? -
Ja; veeleer dan 't onvermogen
| |
[pagina 305]
| |
Van het diepverdorven hart,
Door Gods geest niet aangetogen,
Zich uit 's warelds boei ontwart.
Neen, leg vrij 't verstand te koste,
Span uw redenkrachten in;
Slechts de door genâ verloste
Heeft den Geestelijken zin.
Neen, van God zijn alle gaven,
Maar vooral het Heilgeloof;
Die 't uit eigen ziel wil graven,
Moordt en maakt zich-zelf ten roof.
Bid, op dat ge 't moogt verkrijgen;
Zucht verlangend; smeek met drift!
Maar ook zelfs dit angstig hijgen,
Reken dit genadegift.
Neêrgedompeld in de golven,
Wordt ge in 't spartlend armgewoel,
Van der baren slag bedolven,
Tot ge wegzinkt in den poel: -
Doch verhef uw stem naar boven:
Daar is bystand; Jezus waakt,
En Hy schenkt aan hem 't gelooven,
Die aan eigen licht verzaakt.
1827.
|
|