De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 14
(1859)–Willem Bilderdijk– AuteursrechtvrijKaïn.Ga naar voetnoot*Het geluid der verschrikkingen is in zijne ooren. Hoe vreeslijk ploft Gods toorn op 't hoofd des wetverkrachters!
Als 't onweer dat de Lente ontbloessemt en verdort,
De donder die 't gebergt' van d' eeuw'gen wortel stort,
Zoo viel hy op het hoofd des eersten broederslachters.
Als 't afgejaagde hert, van de angst des doods geprangd,
Het doemmerk op 't gelaat, en d' angel in 't Gewisse,
Stuift hy woestijnen door, en woud en wildernisse,
Van 's Hoogsten wraak vervolgd, die op zijn hielen hangt.
Natuur, voor hem (eilaas!) met dubblen vloek beladen,
Biedt slechts verdelging aan by 't rookend broederbloed.
Geen bron heeft laafnis meer tot lessing van zijn gloed;
Geen vrucht, geen bezie, sap, zijn dorre tong te baden!
| |
[pagina 284]
| |
't Gekerm zijns vaders, waar hy 't hoofd ter neder legt,
Breekt alle sluimring af, met 's moeders wanhoopkrijten:
De omhelzing van zijn kroost zal hem door 't harte rijten,
Daar 't hem den vloek vernieuwt, die op zijne afkomst hecht.
Zijn teedre en dierbre Gâ, heeft, om zijn boezem kronkelend,
Geen zuivren droppel zoets te mengen in zijn wee:
De wrevel zijns gemoeds breekt alle zielenvreê,
In 't midden zelfs der weelde uit grimmende oogen vonkelend.
Zijn offerwalm stijge op, geen Hemel neemt hem aan;
Zijn boezem vormt een beê, zy weet niet op te steigeren.
Het graf ontfang' zijn lijk, 't is om hem rust te weigeren.
Ach! vreeslijk is Gods wraak; geen' schepslen door te staan!
Naar 't Engelsch van Knox.
1827.
|
|