De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 14
(1859)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtvrij
[pagina 281]
| |
Sterven.Ga naar voetnoot*Waar leeft in d'aardschen nevelkring,
Waar vond men ooit den sterveling,
Die, als de dood dit lichaam sloopt,
Geen nieuw, geen beter leven hoopt,
Maar in zijn zelfgevoel aan 't aanzijn gants verzaakt
Dat uit de sluimring die 't bedolven hield, ontwaakt?
Wie heeft besef van eeuwig niet,
Bestaanbaar met Gods rijksgebied? -
Neen, 't werk van Hem die ons bezielt,
Wordt door geweld noch tijd vernield:
Hy bracht door 't Godlijk scheppingswoord
Veranderbaar gewrocht, maar niets te niet gaand voort.
En zou des menschen Geest, door Hem ons ingeblazen,
Met d' adem van het vee dat we in het veld zien grazen,
En niets dan spijsbehoefte en lichaamsprikkel voelt,
Zich menglen aan de lucht die om zijn leden spoelt? -
Neen, hijg' men afgemat en moê
De sluimering des sterfbeds toe,
Als heul des ouderdoms, gebukt by 's levens smarte;
Vernietiging weêrspreekt de ervaring beide en 't harte.
Verknaag 't gewormt', verstrooi', verslind'.
De vlam, de watervloed, de wind,
Dit losverbonden stof der ons omkleedende aard,
't Gevoel der zelfheid blijft in de eeuwigheid bewaard.
1827.
|
|