De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 14
(1859)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtvrij
[pagina 165]
| |
De twee bedelaars.Ga naar voetnoot*Parvo fames constat, magno fastidium.
Pub. Syrus.
Twee beedlaars plagen my gestadig;
En als ik d' een pas half verzadig,
Schreeuwt de andre met nog luider keel,
En vordert me nog eens zoo veel.
'k Waar willig d' een te vergenoegen,
En d'ander ook wat toe te voegen,
Maar moet van d' onbeschaamdsten gast,
Die maat noch regel houdt, ontlast. -
Het ga hoe 't ga, 'k wil orde stellen
En laten my niet langer kwellen;
Dus luistert, knapen, eens voor al,
Hoe 't nu en verder wezen zal.
Gy vriend, die nooddruft zijt geheeten,
Kunt daaglijks by my komen eten,
En 'k geef u 't noodige als een plicht.
Maar Gy, baldadig, koppig wicht,
Verwaande hoogmoed, die met vragen
Niet ophoudt, die u voedt, te plagen!
Gy, zwelger, schrokker, houd u stil;
En, zoo ik u iets geven wil,
Verschuil u zedig in een hoekjen,
En eet daar 't overschietend koekjen:
Want zoo ik u beworden liet,
Mijn Nooddruft kreeg zijn aandeel niet.
1826.
|
|