De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 14
(1859)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtvrij
[pagina 23]
| |
't Leven.Ga naar voetnoot*Recuerde el alma dormida,
Avive el seso y despierte,
Contemplando
Como se pasa la vida
Como se vien la muerte
Tan callando.
Luis de Leon.
Breek, ô mensch, uw sluimer af,
Denk aan 't graf
Leer u-zelven recht beschouwen:
't Leven weet geen stand te houen,
Maar 't ontsnelt ons in zijn draf.
Haast genaakt u 't oogenblik
Dat u aller schepslen schrik,
In een blinden hoek verscholen,
Aangestapt op wollen zolen,
Onzacht toeroept: Hier ben ik!
Ach, wat is des warelds lust
Ras gebluscht!
ô Hoe vluchtig is 't genoegen!
Welk een bron van angstig zwoegen!
Hoe verwoestend voor de rust!
Achten we ieder morgenrood
Als een bode van de dood,
't Tegenwoordige als voorleden,
Elk genot voor reeds ontgleden,
Eer het nog den kiem ontsproot!
| |
[pagina 24]
| |
ô Bedrieg' de Hoop ons niet!
Wat ze ons bied',
't Is een schaduwschim van dampen,
Die, wanneer men ze aan wil klampen,
Door de leege vingers schiet.
Ja het leven stort zich uit
Met een stroom, door niets gestuit
In den Oceaan der tijden,
En voert droefheid en verblijden
Der vergetelheid ten buit.
Wat dan ziet men om naar vreugd!
Wat 's de Jeugd?
Ach, een daauwdrop uit den hoogen
Door de zon haast op te droogen!
Wat is Grijsheid? ongeneucht!
Zwakheid, onlust, kommer, pijn,
Onvermogen en gekwijn!
Zoo dit kwellingvolle leven
Ons voor eeuwig waar gegeven,
Hoe rampzalig ware ons zijn!
1824.
|
|