De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 13
(1859)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtvrij
[pagina 413]
| |
Andwoord.Ga naar voetnoot*‘Wat werkt ge (zegt men my); 't is vruchtloos, al dat schrijven:
Men roeit in 't hart niet uit, wat elk is ingeprent.’ -
Voorzeker, 'k moet dan elk in die verkeerdheên stijven,
En juichen 't hollen toe van wie ten afgrond rent?
'k Moet reden, waarheid, God en Heiland, afgezworen,
Verwoest zien, zonder leed, ja juichen 't zwijgend toe?
De stem van Godsdienst, Recht, en overtuiging smooren,
En bukken, laf als elk, voor de Inquisitie-roê?
Neen, snoodaarts! vloekt en woedt, en knevelt de aard in banden;
Mijn tong, mijn pen, is vrij, als 't hart dat in my slaat.
'k Veracht de dolle drift van lage Dwingelanden:
Één Heiland is me een schuts voor aller Duivlen haat.
Ja, trotsheid, eigenwil, zijn elk' verworpling eigen,
't Zijn lucifers, wier drom op zelfverlichting roemt!
Maar, wie naar 't Helsche juk den slavenhals moog neigen,
Nooit aarzelt hy of plooit die zich naar Christus noemt.
1823.
|
|