De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 13
(1859)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtvrij
[pagina 361]
| |
Cour d'amour.Ga naar voetnoot*Daar was een tijd, dat al wat ademhaalde
(Behalven slechts de lompe boer),
Ook schoon men zelfs met kroon en gouden scepter praalde,
Zich de uitspraak onderwierp der hooge cours d'amour.
Een party Jonkertjens en Vrouwen en Poëeten,
Op Liefdes rechterstoel gezeten,
Lei wet en vonnis op, en niemand had appel,
Maar lag gehoorzaam aan de keten,
En heel de wareld vond het wel. -
Die tijden zijn voorby; maar 't zijn thands slimmer dagen:
't Is nu de onfeilbaarheid van 't Courantiers verstand,
Dat, naar vrijmachtig welbehagen,
Thands Wetten, niet van doen, maar denken, geeftin 't Land.
Een opgeblazen domme jongen,
Van aan de Drukkersbak in 't schrijfkantoor gesprongen,
Heet thands met onbeschaamden bek
De Waarheid en de Godheid liegen,
Smijt wat verhevenst is, met drek;
En 't lichtgeloovig Volk dat zich in slaap laat wiegen,
Zegt Amen met den kermisgek. -
ô Waarlijk welbeschaafde zeden,
Zoo fraai een volksverlichting waard!
Waar Kerk en Adel ligt vertreden,
Maakt boevenschuim de Wet der aard,
En voert den opperstaf, terwijl het reikt naar 't zwaard. -
Doch gy, ô Vorsten, kunt gy slapen? -
‘Wel ja, het zijn onnoozle schapen;
| |
[pagina 362]
| |
Al blaten ze ook wat fel, 't is nog geen wolfsgehuil.’ -
't Kan wezen, maar my dunkt, had ik de kooi te weiden,
Uit vrees van schaap en wolf niet langer te onderscheiden,
By voorraad brak ik hun de tanden uit den muil.
1822.
|
|