De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 13
(1859)–Willem Bilderdijk– AuteursrechtvrijDe Oostersche grondtaal.Ga naar voetnoot*Gelukkig Oost, des menschdoms bakermat,
Dat, in den schaâuw van 't ruischend palmenblad,
Auroraas kus ontfangt op rozenkaken,
En hemelkracht in elken beet moogt smaken
Dien 't geurig ooft, dat uit uw hoven schiet,
U onverplant by 't lachend blosjen biedt!
Van wien vervreemd, en aan de lucht onttogen
In 't moederland met d'adem ingezogen,
De plant gestaâg verbastert van zijn aart,
| |
[pagina 314]
| |
Voor fijner geest, met grover stof bezwaard!
Gy, wieg van ons, wien, van Araxes boorden
Door 't koperrijk en lichaamstijvend Noorden,
Door Hertsgebergt of steilen Donaurand,
Of amberrijk en stormig Baltisch strand,
Of woesteny van ondoordringbre bosschen,
(Het vaderland van hengst en auerössen,)
Naar 't Westerdeel des aardrijks uitgestroomd,
Nog steeds van u in zoet gemijmer droomt;
Die uit uw borst en spraak en adem zogen,
In onze taal uw wijsheid eeren mogen,
En in wier hart de vonk zich niet verzaakt
Die vlammende in uw Dichterboezems blaakt.
ô Dierbaar Oost, wat mogen we ons miskennen,
't Vereelend oor aan wangekrijsch verwennen,
En, niet verwarmd door d'ingeschapen gloed,
(Afvallig kroost,) verzaken aan ons bloed?
Neen, eeren we u, en 't Godlijk taalvermogen,
Een borst ontweld, door hooger geest bewogen,
Wien ziel en stof, in staâgen wederschijn,
Één spiegeling van heel de schepping zijn!
Gelukkig hy, die uwe schattrezoren
Doordringen mocht, en in uw binnenst boren!
Hy zag den God die 't licht te voorschijn riep,
In werking, en - versmolt met die ons schiep!
1822.
|
|