De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 13
(1859)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtvrij
[pagina 251]
| |
Het letterschrift.Ga naar voetnoot*Hoe! met een ganzenschacht, gegrepen in de vingeren,
Beveelt ge aan 't vluchtig woord: Rust op dees brozestof!
Ge aanschouwt het in den zwaai der doode letterslingeren,
En de eigen klank keert weêr, die oor en boezem trof.
De spreker ging voorby; zijn adem is gebleven:
Hy stierf; zijn adem leeft, zijn ziel kleeft vast op 't blad;
Ja, teelt zich-zelve voort, om 't aardrijk door te zweven;
Vermaant, getuigt, beveelt, in d'enklen vederspat.
ô Hemelgift der Taal, gy band der stervelingen!
Verlichaamd slaapt ge in 't schrift; men roept u, en ge ontwaakt,
Om aarde en oceaan en eeuwen door te dringen:
Ja, stift en beitelslag maakt steen en graf bespraakt.
Neen, Puniër noch Schyt kon zulk een wonder scheppen
Dat in d'aanschouwbren trek de onzichtbre stem besluit.
Die d'adem ruischen deed, en tong en lippen reppen,
Verbond de zichtbre vorm aan 't hoorbre spraakgeluid.
Wat raast de dwaasheid dan van vroeger beeldenteekens,
Ten dekkleed uitgedacht voor Leerverborgenheên!
Geen andre schrijvenskunst dan de echte kunst des sprekens!
Uit God zijn ze afgedaald, en beide zijn slechts één.
1819.
|
|