De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 13
(1859)–Willem Bilderdijk– AuteursrechtvrijAfscheid uit 's levens gastmaal.Ga naar voetnoot*On sortoit de la vie, ainsi que d'un banquet,
Remerciant son hôte et faisant son paquet.
la Fqntaine.
Het feestmaal loopt ten eind; mijn tijd is 't, af te trekken.
Welaan, ik neem mijn' hoed en mantel wel te vreên.
Hy pruile, vindt hy 't goed, en poge 't uur te rekken,
Die lust heeft in 't gewoel van halfbeschonken gekken;
Mijn koets staat voor de deur; ik ga blijmoedig heen.
Doch, Gastheer, 'k ben u eerst mijn dankerkentnis schuldig.
Gy riept my tot uw' disch: die gunst waardeer ik hoog.
't Gezelschap was niet best; de kwelling, menigvuldig;
My plooien kon ik niet; mijn geest werd ongeduldig;
Maar de orde van uw feest was heilig in mijn oog.
| |
[pagina 170]
| |
Licht dat m'er ook van my niet beter zij te vreden!
't Kan zijn: ik smeet van vreugd de roemers niet aan gruis;
'k Berispte uw koks somwijl (en, mooglijk, zonder reden);
En, stell' men 't op mijn lijst van eigenzinnigheden,
In 't midden van 't vermaak verlangde ik steeds naar huis.
'k Zag ieder, vol van drift, naar lekkernyen tasten,
En stak de hand niet uit, ja, wees ze, dankende, af,
En, uit dien overvloed, waar weelde en vreugd in brasten,
Was 't voedzaam brood alleen, versmaad by andre gasten,
Wat aan mijn eetlust stof, mijn' smaak voldoening gaf.
Maar, moest dit mondvol brood my zoo veel tijds verslinden! -
Doch ja, de dag is om en 'k was hem u verplicht.
Gy eischt geen vrucht van 't zaad dat wegstoof met de winden,
En, waar zich 't zweetend paard aan 't eind des wegs moog vinden,
Wat vraagt het rede of nut van 't geen het heeft verricht?
Genoeg, ik leg my neêr, hoe min ik heb genoten,
En hoe veel minder nog aan uw bestek voldaan!
De reekning, zoo zy ligt, moet (goed of kwaad) gesloten,
En durf ik voor my-zelv' mijns harten grond ontbloten:
'k Slaap niet dan siddrend in voor 't uur van op te staan.
1807.
|
|