De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 13
(1859)–Willem Bilderdijk– AuteursrechtvrijAan mijne vrienden.Ga naar voetnoot*Vraag niet, waar de onbetembre Frank
Den gruwel van den Wapenklank
In siddrende ooren dondert:
De Hemel heeft, door vloed en zee,
Van 't Wareldplondrend oorlogswee
Dees vrijplaats afgezonderd.
Neen, dek met onbedeesde hand
Den schaamlen disch op 't vrije strand,
Dat ons herbergzaam koestert.
Het broze leven eischt niet veel,
En God bestemt eens ijders deel,
Hy, die de raven voedstert!
| |
[pagina 75]
| |
De Jaren vlieden uur aan uur,
En, 't noodlot schenke ons zoet of zuur,
Het zijn slechts korte teugen.
ô Laten we ons in stille hoop,
Zoo lang het snellend uurglas loop',
In 's Hemels gift verheugen!
Haast vlieden jeugd, en kracht, en moed,
Als de ouderdom het laauwe bloed
In de aders doet bevriezen.
ô Laten wy 't zoo kort genot
Van 't luttel goede van ons lot
Niet achteloos verliezen!
Het Winterbloemtjen heeft geen geur;
Het schrale Najaar staat voor deur;
Voorkomen wy zijn vlagen!
Verdubblen we ons in kalme vreugd,
Die 't erfdeel is der Christendeugd,
Het overschot der dagen!
De zorg (gewis) behoort aan God;
Aan ons, 't berusten in ons lot,
En 't dankbaar vergenoegen.
De Wareld wentel' zoo zy moog,
De Godheid houdt ons steeds in 't oog,
En alles zal zich voegen.
Welaan dan, met een frisschen dronk
Den grond, die ons het leven schonk,
(En dien wy nooit vergeten!)
En 't eenmaal wijzer Nageslacht,
(De hoop der volgende Eeuw) gedacht,
Met Godsdienst, Zeden, Deugd, en Vrijheid van geweten!
1797.
|
|