De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 13
(1859)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtvrij
[pagina 24]
| |
Winter.Ga naar voetnoot*De Winter heeft met kille hand.
Den populier ontbladerd,
En 't frisch tapeet van 't groenend land,
Met gras, en kruid, en spruit, en plant,
Met roovers klaauwen aangerand,
Voor goeden prijs benaderd.
De bloem verlept, hoe zoet van geur,
Hoe ongemeen van stal of kleur,
Hoe wonderbaar dooräderd.
De Zon verschijnt slechts, om den sleur,
Door de eene of andre nevelscheur,
Verlaat zijn bed naar willekeur,
En kijkt eens over de onderdeur;
Zijn rijtuig staat ontraderd.
Maar, teder bloemtjen, wacht van my
Geen' lijkzang op uw sterven,
Geen treurlied op het jaargetij':
Ik ken een bloem van meer waardy,
Hoe liefelijk uw geur ook zij,
Hoe levend ook uw verven!
Lycoris blozende gelaat
Verwint uw schittrendst praalgewaad
Wel honderdduizendwerven,
En 't zuchtjen, dat heur borst ontgaat,
Wanneer heur hart van liefde slaat,
De balsemlucht, waar in gy baadt;
Heur lach, den schoonsten dageraad:
Met haar, kan ik u derven.
1793.
Op gegeven rijmwoorden.
|
|