De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 12
(1859)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtvrij
[pagina 445]
| |
De krekel.Ga naar voetnoot*Voor schatten is uw heil
Niet veil,
Door woorden niet te melden;
ô Krekel, die, op d' eikenbast,
U met een luttel daauws vergast,
En huppelt door de velden!
Waar gij, op akkers, graan
Ziet staan,
In voren, zaadtjens schieten;
Voor u is 't, dat het koren wast;
En wat de boer in schuren tast,
Gij moogt het al genieten.
De noeste boer besteedt
Zijn zweet
Voor u, voor uw genoegen:
En als uw zuizen hem vermaakt,
De vorsch rikkikt, het eendtjen kwaakt,
Vergeet hij al zijn zwoegen.
Gij zijt geen haatlijk leed-
profeet,
Als duizend onweêrkraaiers;
Maar, zomerboô, maar zongezant
Bevestigt ge aan 't bezwangerd land
De onzeekre hoop des zaaiers.
| |
[pagina 446]
| |
Gij draagt de gunst der Min-
godin;
Der Heliconiaden;
Apol verleende u in den snuit
Een zoet en zangerig geluid,
Waar aan geen jaren schaden.
En matig, en benij-
dingvrij;
In altijd vrolijk zingen;
Bereikt ge, ô kleen en bloedloos dier,
Den staat der hooge Goden schier,
En spot met stervelingen.
[1785.]
|
|