De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 12
(1859)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtvrij
[pagina 436]
| |
Ode.Ga naar voetnoot*Wat hangt ge, ô langverstramde Luit,
Aan dees verdorden olm ten speeltuig van de winden?
Wat hangt gy 't vuig gewormt' ten buit,
En galmt, terwijl ge u voelt van roest en molm verslinden,
Van tijd tot tijd een zucht en flaauwen rouwklank uit,
Die ongemerkt in lucht verzwinden?
Wat hangt ge, ô langverstramde Luit,
Ten speeltuig van de winden?
Getrouwe lenigster der smart,
Wat heeft uw invloed aan mijn hart,
Wat heeft u aan mijn hand onttogen?
Helaas, gy zalft my 't hart niet meer,
Mijn hand wierp u mismoedig neêr,
En wantrouwde uw vermogen!
En t' onrecht niet! Vergeef het my,
Aanbiddelijke Poëzy!
Uw geestbegoochlend streelen
Smoort wel de weeklacht in den mond;
Maar ach! het weet geene open wond
Van 't kwijnend hart te heelen.
Zy gaapt en bloedt en laat geen rust
Van felle folteringen: -
Welaan dan, ga, en poog, wien 't lust,
Uw rouw in slaap te zingen!
| |
[pagina 437]
| |
Ja 't menschlijk hart brengt driften voort,
Door heuren toon te sussen;
Maar zoo haar hand een vonkjen smoort,
Zy weet geen vlam te blusschen.
De tocht die in den boezem stormt,
En bruischende begeerten vormt,
Uit zelfgebrek gerezen,
Gelijkt aan Epidaurus slang,
Ontrefbaar voor den tooverzang
Van die hem wil belezen.
Van hier dan dwaze Theokriet!
Die tooverkracht vermag hier niet,
Hoe hulprijk in uwe oogen!
Die balsem voor 't gegriefd gemoed!
Die artseny die wondren doet!
De waan heeft u bedrogen.
Ga, vind by d' aangreep van den dood,
Den kranke, van 't besef ontbloot,
Met stijfgeklemde lippen:
Ga, roem hem de eêlste kruidery
Van Ganges Oost- en Westerzij';
En - zie zijn adem glippen!
En, kunt gy, stoor zijn ijzren slaap
Dan nog als machtige Esculaap
Door Morgenlandsche geuren.
Dan, dan zult ge ook mijn boezempijn
Door 't zangvermogen meester zijn,
Als 't graf door Péans kruiderwijn
Zijn roof zich laat ontscheuren.
1783.
|
|