De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 12
(1859)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtvrij
[pagina 392]
| |
Mijn leven.Ga naar voetnoot*Aanzie mijne ellende. Mijn kindschheid, jeugd en bloei, was ééne reeks van plagen;
Mijn verdre levenstijd, één ijdle handvol wind;
Mijn ouderdom bezweek, by hoop van beter dagen,
In pijniging van 't hart die geest en merg verslindt.
Wat nu? Den dood verbeid na levenslang verlangen!
Schenk' hy me een stille koets by 't ingaan van de nac ht!
Bevrijder, kom! ruk los de ketens die my prangen:
Ach! koel is 't in uw arm, en op uw peuluw, zacht.
'k Heb lang den fellen brand van 't middaguur gedragen
Dat bloed en brein ontstak, en hijg naar 't eenzaam graf.
Ach, zij 't gekromde lijf van 't harde juk ontslagen,
En neem me uw dorre hand het pak des levens af!
Wat 's leven? - Lijden. - Wat 's genoegen! Wakend droomen. -
Wat 's vreugde? - Zelfbedrog, en blinde razerny. -
'k Beproefde 't: 'k heb die bron voorby en af zien stroomen;
Van in heur wel verslijkt, vloot ze in moeras voorby.
Thands rust ze en vloeit niet meer. Heur ader, leeg geloopen,
Is dor, verdroogd, en 't bloed blijft in zijn kreitsloop staan.
Zie neder, God van heil, op wien wy schepslen hopen;
Zie neder in genade, en neem mijn zielzucht aan!
Haarlem, [1829.]
|
|