De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 12
(1859)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtvrij
[pagina 343]
| |
Blijmoedigheid.Ga naar voetnoot*Gy hebt vreugde in mijn harte gegeven. Blijmoedig ben ik, want Gy geeft het me, ô mijn God!
'k Heb vroeger (ja) getwist, geworsteld met mijn lot,
En 'k ben bezweken. Maar Gy schept by 't pijnlijk prangen,
In 't lijdend harte rust, en dank, en lofgezangen.
Wat ben ik, dat ik meer zou vordren dan Gy geeft!
'k Heb overvloed gezien, gebrek en zorg beleefd;
Maar derven en genot ligt voor Uwe oogen open,
En Gy vervult den nood van wie geloovig hopen.
Ach, wat is de aarde en wat zy inheeft, voor 't gemoed?
Waar toevlucht, troost, of heul, dan in 's Verlossers bloed?
En wat is 't oovrig? - Gy, Gy weet wat wy behoeven,
Gy, op wiens milde hand uw schepsels veilig toeven!
Die weide en veld bevloert met bloem- en grastapeet,
't Gedierte in lichte pluim en ruige vachten kleedt
En al wat is voorziet, belacht ons ijdel zorgen,
Bestemt en schenkt elks deel met elken nieuwen morgen.
Wat zou my 't meerdre dan behoefte vergt? Ach neen,
Mijn ziel mistrouwt U niet in wederwaardigheên.
Gy redt waar 't menschlijk oog geen uitkomst weet te ontdekken,
Schept licht uit duisternis, geeft zoet uit leed te trekken:
't Is weldaad, zegen is 't, waar Uwe hand van druipt;
En, wee hem wien in 't leed de wanhoop 't hart besluipt!
'k Was eenmaal, ja mijn God, tot aan den rand genaderd,
In 't aanzien half bedekt met schraalgestrooid gebladert',
Maar gapende, als een Hel, verslindend opgespard,
| |
[pagina 344]
| |
En 'k gruwde van my-zelf en mijn verkankerd hart.
Gy, Goël, hieldt my vast, Gy, hoorder der gebeden,
'k Verstijfde, en zag Uw licht! Gy kluisterde mijn schreden,
Verdreeft den nevel, die my 't oog geblinddoekt hield,
Voor ijdel zelfbeheer als afgod neêrgeknield;
Gy voerde me aan de hand op 't pad der ware kennis,
Mijn weldoen bleek bedrog; mijn zielszucht, heiligschennis.
Ja, 'k was me een afschrik, een verfoeiing. Maar Gy redt,
En schenkt in Jezus ons den toegang in 't gebed.
Uw Euangelie drong me in 't hart. Geef 't vast te wortelen;
Roei uit, wat in dat hart daar tegen tracht te sportelen;
Schenk me en gevestigd en steeds groeiend heilgeloof,
En maak me voor 't gevlei van aardsche zelfheid doof!
'k Ben de Uwe, ach, 'k wil het zijn; behoed my voor 't verdeelen
Van 't ongestadig hart, voor 't zin- en hoogmoedstreelen!
Voleind, en breek niet af, wat Uw genade wrocht!
Zie op me, als door Uw bloed aan 't gruwzaam kruis gekocht!
Ja, Heiland, hou my vast, wie aan mijn slippen rukken,
'k Wil sterven by Uw kruis, en voor geen Wareld bukken;
Maar Gy, geef krachten en bevestig me in 't gemoed,
Uw Waarheid, moet het zijn, te staven met mijn bloed!
1827.
|
|