De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 12
(1859)–Willem Bilderdijk– AuteursrechtvrijVerzwakking in ouderdom.Ga naar voetnoot*- - At, precor integrâ Wanneer de naaf van 't draaiend rad,
Door 't wrijven al te zeer geglad,
Niet vast genoeg den spil omvat,
Dan ruischt en snort het, eens bewogen,
Na 't rusten van des drijvers hand
Nog immer voort, en houdt geen stand
En schept een wemelkring voor de oogen;
Een kring die 't hoofd bedwelmend draait,
| |
[pagina 277]
| |
Dat zelfgevoel en lichaam zwaait,
Als met een nevelmist omtogen.
Zoo is 't, wen heet en bruischend bloed
Met eenmaal aangezetten vloed
Te hevig door zijne aadren spoedt,
En 't tederweeke brein doet walen.
Dan zweeft, dan zwiert het zonder toom
Met schimgewemel van een droom,
Waarin zich valsche beelden malen,
Verward, en woest door één gestormd,
En voor het zielsgevoel misvormd
Als wangebogen zonnestralen.
Beklaaglijk 't zoo gekrenkte hoofd
Dat, van zijn vezelkracht beroofd,
't Verstand in 't woest getuimel dooft,
't Geen, dus onmerkbaar afgegleden,
Zich van zijn zetel ziet ontzet,
En werktuig wordt der nooddwangswet
In spijt der neêrgedrukte reden;
Gelijk aan 't aldoorhollend ros,
Van teugel, toom, en leidsels los,
En in zijn dolheid blindgereden!
ô Grijsheids jamm'renswaardig lot,
Dat dus, een nieuw geslacht ten spott',
Als op een zee van onrust vlot
Wanneer de vezelkracht der aâren
Aan 't bloed dat al te onstuimig vliet
Niet evenredig weêrstand biedt,
Maar afneemt met verhoogde jaren!
Wee hem, wien de overheerde wil
Een speeltuig wordt van 't woest getril
Der dus geschokte zenuwsnaren!
ô gy die onze dagen rekt
En naar Uw wijsheid samentrekt;
| |
[pagina 278]
| |
Wiens oog zich over alles strekt!
Gy hebt me een stroomvlug bloed gegeven:
Gun, dat mijn spier- en zenuwkracht
Niet zwichte voor die overmacht
Op 't eind van 't licht te werkzaam leven!
Geef rust by 't denken, en betoom
Den steeds te zeer versnelden stroom
In 't altijd overmatig streven!
Behoed (indien ik 't smeeken mag,)
Den avond van mijn levensdag
Voor kindsche speelzucht, hoongelach,
Of 't zieldoordringend mededogen
Des hoogmoeds wiens weldadigheid
Verachting op haar voorwerp spreidt!
Gy die me uit jamm'ren hebt getogen,
En uit 's Verdelgers klaauw gered,
Verhoor dit mooglijk laatst gebed
Eens levens, in Uw vrees vervlogen!
1826.
|
|