De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 12
(1859)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtvrij
[pagina 268]
| |
Herdenken.Ga naar voetnoot*Want de Heere heeft aan my welgedaan. Ach, die dagen zijn vervlogen,
Dat ik vatbaar was voor 't schoon,
En de Krijgstrompet mijn boezem op deed hupplen by zijn toon;
Toen er luister in mijne oogen,
Drift en warmte was in 't bloed,
Nu vertraagd en zonder gloed.
Slechts een indruk is gebleven
Van wat me eenmaal treffen mocht:
Grijsheid, die mijn kruin besneeuwd heeft, is met ongevoel verknocht.
Maar wat nooit my zal begeven,
Is 't herdenken aan 't genot,
Me eens geschonken door mijn God.
Toen mijn ravenzwarte lokken
Zwieren mochten om dit hoofd,
En de Jeugd dit voorhoofd gladde, nu van allen glans beroofd,
Was my 't hart van moed doortrokken,
't Oog doorgloeid van vonk by vonk,
Waar geheel de ziel uit blonk;
Doch vaarwel nu, aardsch genoegen!
Vreugd, die 's levens rust beroert!
'k Had mijn aandeel van dit leven; 't uitzicht hooger op gevoerd!
Vreugd en zorgen, lust en zwoegen,
Drift en onrust, heeft gedaan,
Als het hart verleert te slaan.
| |
[pagina 269]
| |
Dankbaar echter voor de zoetheid,
Voor de wrangheên, van mijn lot,
Blijve ik tot mijn laatsten adem, aan een steeds weldadig God.
Ja, ik ken Zijn Hoogste goedheid
Zoo in voorspoed als in druk,
Tot mijn eeuwig zielsgeluk!
Vloeit dan, blijde halleltonen,
Klimt ten hemel, vult de lucht!
Stijg, in dank ontvlammende adem, stijg met Serafijnenvlucht!
Juicht, gevallen Adams zonen,
Godverzoenden! juicht, ja juicht,
Wien Hy zijn genâ betuigt!
1826.
|
|