De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 12
(1859)–Willem Bilderdijk– AuteursrechtvrijHet leven.Ga naar voetnoot*Ja, het aanzijn heeft zijn waarde,
Wie erkent het niet gereed?
't Is gewis niet alles leed.
'k Weet geen beter ding op aarde.
Eten, drinken, slaap, vermaak,
Wat een aangename zaak!
Hoort niet, Vrienden, naar het praten
Van een' Dichterlijken grijn,
By zijn hoofd- en lendenpijn.
Wie wou zoo het leven haten!
't Is maar, dat hy altijd suft,
In zijn nachtjapon vermuft.
Zeker, 't is een groot genoegen,
Om een schamel mondvol brood,
Om een teugjen uit de sloot,
Ziel en lichaam af te zwoegen,
En te koopen voor zijn bloed,
Wat de veldmuis kostloos voedt.
| |
[pagina 169]
| |
ô Hoe smaakt het, van zijn leven
Steeds een vierde weg te geven
Aan een werkelooze nacht,
Die uw uitgeputte leden,
Moê van louter nutloosheden,
Moet herstellen in hun kracht!
ô Hoe zoet is 't, in het razen
Van een menigte van dwazen
Om te zwieren zonder rust;
En in nietigheên te deelen
Die hun kinderzinnen streelen
Met geveinsde hartelust!
ô Hoe fraai is 't, meê te lachen,
Als zy om uw byval prachen
Voor een ongezouten klap!
Meê te praten, meê te loopen;
En zijn vrijheid niet te koopen
Dan met aller vijandschap!
ô Hoe schoon, de gangbre logen,
(Spijt gevoel, verstand, en oogen)
Meê te huldigen voor waar!
Met de blinden die u mennen,
In de diepe gracht te rennen,
Tot onredbaar lijfsgevaar!
Ja, hoe moet het niet bekoren,
Uit hun mond een lof te hooren,
Die uw geest of braafheid hoont!
Of den wissen smaad te vreezen,
Van als dom te zijn verwezen,
Zoo gy u daar boven toont!
| |
[pagina 170]
| |
Zeker! wien het kan vermaken,
'k Gun hem, dat geluk te smaken;
Maar hy sta my gunstig toe,
Dat ik al die fraaie dingen
In de doodkist wensch te ontspringen!
'k Ben ze vijftig jaar reeds moê.
1810.
|
|