De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 12
(1859)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtvrij
[pagina 149]
| |
Mijne uitvaart.Ga naar voetnoot*Als mijn lichaam, ô mijn Waarde,
In het graf gezonken wordt,
Staar dan op geen hoopjen aarde,
Dat men op mijn lijkkist stort.
Laat geen zilte tranen vloeien
Op het dompig grafgesteent';
Laat uw oogen niet besproeien
Wat onwaardig wierd beweend.
Neen; verhef ze naar den hoogen!
Zien zy naar een ruimer lucht!
Zien zy hemelwaart, die oogen,
Naar mijn nieuwe hemelvlucht!
Zie de wieken, hier omwonden,
Hier met 's lichaams schel bedekt,
Als die banden zijn verslonden,
Vrij en moedig uitgestrekt!
Zie ze naar den hemel stijgen;
Zie ze kleppen, blij te moê!
Zonder vrees van neêr te zijgen,
Vliegen zy Gods Engel toe.
Naar den hemel? en, mijn Waarde,
U, terwijl gy zucht, voorby?
Of uw' boezem niets bezwaarde,
Niets uw hart verbond aan my?
| |
[pagina 150]
| |
Is die knoop dan losgeschoten,
Is dat echtsnoer dan verwoest,
Dat de ziel hield ingesloten,
En den dood verduren moest?
Hebben we in elkanders armen
Slechts het stof des doods gekust,
Dat geen fakkel kan verwarmen,
Met dit leven uitgebluscht?
Neen, Melieve, neen, die liefde,
Was geen eigendom van 't graf;
En wien hare vlam doorgriefde,
Schudt haar op dien rand niet af.
Neen; maar als de doodsche spade
In de hand des gravers blikt,
Voel dan in uw hart den Gade,
Die het met zijn troost verkwikt.
Staar dan met verhelderde oogen,
Waar het traantjen in verdwijnt,
Naar het licht dat uit den hoogen
Met geen' aardschen luister schijnt.
In die hemellichte stralen
Brei ik dan de wieken uit,
Die geen banden meer bepalen,
Die geen lichaam meer omsluit.
Dan, dan stijg ik in die glansen
Naar de Bron van alle goed,
Hooger dan de middagtransen
Waar de zonnewagen spoedt.
| |
[pagina 151]
| |
Dan, dan breng ik daar mijn klanken,
Zuivrer dan ik immer zong,
Om mijn' God en Heer te danken
Met een onbesmette tong.
Dan, dan zie ik op u neder;
Vlieg u juichend weêr om 't hart;
En ik voer op de eigen veder
U van uit de macht der smart.
1808.
|
|