De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 10
(1858)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtvrij
[pagina 346]
| |
Aan miss Suada,
| |
[pagina 347]
| |
'k Ben geen van beide, dierbare Engel!
Gy, meer dan Engel! dan Godin!
En daar ik met het oog om uwe lachjens hengel,
Als 't bijtjen om den rozenstengel,
Mijne armen, in mijn' waan, om uwe kniën strengel,
En op uw lonkjens aas met weggerukten zin,
Daar heeft de Hemel zelf geen' grooter wellust in.
Daar wil, daar kan ik niets gelijken,
Dan 't trouw, gedwee, en huislijk dier,
Dat aan uw voeten zit te prijken; -
Om starende op uw oog, te smelten in dat vier.
Daar wensch ik my de zelfde banden
Die ge om zijn ruige halsvlok hecht;
Benij hem 't kussen uwer handen; -
En - sidder dat mijn mond het zegt!
|
|