De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 10
(1858)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtvrij
[pagina 80]
| |
Aan Glycere.Ga naar voetnoot*Wanneer mijn mond op uwe lieve lippen
Een lieven kus, een kus vol teêrheid drukt;
Dan zweeft mijn mond op die koralen lippen,
Door dien magneet ten boezem uitgerukt.
ô Dierbre Maagd, als op die rozentippen
Mijn adem brandt en van verrukking beeft;
Gevoelt ge dan, dat daar mijn ziel in leeft?
ô Wacht u dan, dat gy haar niet laat slippen,
En aan den wind ten speeltuig overgeeft!
ô Weiger dan in dat aanbidlijk harte
De schuilplaats aan die droeve vluchtling niet,
Die, afgefoold door onverduurbre smarte,
Om lafenis tot uwen boezem vliedt!
En als zy, dus in d' uwen uitgegoten,
Mijn boezem koud en zonder leven laat;
Zich in den stroom van uwen adem baadt;
En, in uw hart met de uwe saamgevloten,
In uwe borst van Hemelwellust slaat;
Gun dan mijn hart, van zijne ziel begeven,
Een nieuwe ziel te zuigen uit uw borst!
Zieltogende op uw lippen vast te kleven!
In d' adem van uw dierbaar hart te leven!
En blakende, aan die levensbron te sneven
Van nooit genoeg schoon steeds geleschte dorst!
1796.
|
|