De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 9
(1858)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtvrij
[pagina 455]
| |
Kusjens.Ga naar voetnoot*Duizendvoudig zijn de kusjens,
Die de teêre minnelustjens
In 't gevoelig hart ontgloên,
En den brand der liefde voên.
Maar, indien gij wilt beminnen,
Schoone strookster van mijn zinnen,
Hoor, wat kusjens ik verlang,
Als ik aan uw' boezem hang!
Schenk me, ô voedster van mijn lustjens,
Druk me zulke vochte kusjens,
Dat uw tong de mijne streelt,
En er krullend mede speelt;
Even als de geile mussen
In de May elkander kussen,
Of het lieve tortelgoed
In het trekkebekken doet!
Laat uw hart door heete zuchtjens
Tuigen van uw zielsgenuchtjens,
Dat uw malsche boezem zwoegt,
Als ge uw lipjens met mij voegt,
En mijn halfverdronken oogen
Zich in de uwen blind zien mogen.
Hoor nu, hoe gij in den gloed
't Kussend mondtjen zetten moet,
Om het zoetste zoet te koopen.
Niet te dicht, en ook niet open.
Laat één plaatsjen (zoo is 't wel!)
Voor ons beider tongenspel:
| |
[pagina 456]
| |
Dat mijn zachte tandenbeetjens
Door die balsemige reetjens
Booren mogen zonder pijn:
En uw tongetjen het mijn
Zacht ontmoeten, lieflijk klemmen,
Bevend in uw mondtjen zwemmen,
Tot het, spartlend van vermaak,
Aan mijn tong geschakeld raak.
Dan zal ik het zuigen, strelen,
Zoeken 't aan uw' mond te ontstelen:
'k Zal het bijten, en mijn dorst
Met den adem uit uw borst,
Met het bloed, er uit te leken,
Koelen, lesschen, meer ontsteken;
Zetten borst en ingewand
Door die terging in den brand;
Dat het overstelpte harte
Van genoechelijke smarte
In ons beider binnenst zwelt,
En van fijn gevoel versmelt;
't Geen het op de vochte tippen
Onzer natbedaauwde lippen,
Met een bevend zacht geluid,
Door een teder lispen uit:
Dat en ziel en adem tevens,
Met het overschot des levens,
Dat in onzen boezem slaat,
In elkander overgaat;
En wij, in aâmechtig hijgen,
Spraak-, gevoelloos, nederzijgen.
|
|