De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 9
(1858)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtvrij
[pagina 429]
| |
Op de roos.Ga naar voetnoot*Mij lust de Lent', die bloemgewassen draagt,
De Lenteroos, die Goôn en mensch' behaagt;
't Aanminnigste versiersel voor een Maagd,
Ter eer' te zingen.
Het is de Roos, de malsche Roos-alleen,
Met welker blaân de drie Bevalligheên,
Als 't Minnewicht met haar ten rei' zal treên,
Haar hoofd omringen.
Zing, Dischgenoot! zing vrolijk met mij meê!
De Roos, de lust van gulden Cythereê:
De schone Roos, 't bemind gewas der ne-
gen Zanggodinnen!
Schoon zij de hand met spitsche doornen drukt,
Wanneer men haar den groenen steel ontrukt;
Wie is er, die geen lieflijk Roosje plukt
Met blijde zinnen?
Hoe aangenaam zijn haar satijnen blaân!
Men brengt de Roos op blijde tafels aan,
En Bacchus feest. Wat wordt er toch gedaan,
Wat zonder Rozen?
Haar purper doet den schonen Dageraad,
Die 's Hemels poort in 't Oost' ontsluiten gaat,
En 't Wagenspan van Titan binnen laat,
De vingers blozen:
Zelv Cypris wordt, van die haar schoonheid roemt,
In heilig Dicht, na dezen blos genoemd.
Der Helden graf versiert men door 't gebloemt'
Der Rozelaren.
| |
[pagina 430]
| |
Niet minder is haar frissche reuk geacht:
Vergeefsch beproeft de tijd daar op zijn macht;
Haar geur houdt stand, hoewel haar tooi en pracht
Zijn weggevaren.
Doch melden wij, hoe ze eerst haar' oorsprong kreeg!
Als Venus uit de azuren golven steeg
Der zee, die voor haar oog zich stilde, en zweeg,
En scheen te slapen;
Wanneer Minerve uit 's Vaders edel hoofd,
Door 't diamant van Mulciber gekloofd,
Met speer en schild, wier glans den glans verdooft
Van Mavors wapen,
Te voorschijn kwam; toen is de nieuwe plant
Der Roos, gevormd door de alleswijze hand
Van vrouw' Natuur, uit 's aardrijks ingewand
Eerst voortgesproten.
Het Godendom zag 't Roosje pas volbloeid,
Of heeft het met zijn' nektar mild besproeid;
En uit haar' struik is de eedle druif gegroeid,
Die sedert wortel heeft geschoten.
1781.
|
|