De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 9
(1858)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtvrij
[pagina 416]
| |
De liefde.Ga naar voetnoot*'t Hoofd der dartle minnegoden,
Van een Honigbie gewond,
Die hij in een roosje vond,
Gaf, tot Venus schoot gevloden,
Kreet op kreet.
Moeder, riep hij, 'k zal 't besterven,
Red mij, laat mij troost verwerven
In mijn leed.
In de rozeblaân gedoken,
Heeft me een kleene draak gestoken,
Dien de boer een Bietje heet.
* * *
Cypris zag zijn schreiende oogen,
Overstelpt van traan bij traan,
Met een' zoeten glimlach aan;
En ze drukte uit mededogen
Hem de hand.
Staak, dus sprak zij, staak uw zuchten;
Zoudt ge een' Bietjes angel duchten?
Welk een schand!
Doet zo klein een wond u klagen,
Denk, wat pijnen hij moet dragen,
Dien ge uw' schicht in 't harte plant?
1781.
|
|