De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 9
(1858)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtvrij
[pagina 404]
| |
Ingetoogenheid.Ga naar voetnoot*Dat we ten minste beminnen, indien we niet mogen genieten!
Andren genieten? - Welaan: 'k draag hun geene afgunst, geen nijd.
Vruchtloos verteeren ze in kwelling', die 't heil van een' ander' benijden,
Venus vergunt het genot, dien zij begunstigen wil.
Andren verkleven aan 't purper van knijpende, zuigende lipjes;
Leppen het tederste zoet uit een' bekoorlijken mond:
Scheppen de brandendste kusjes van blozende, gloeiende wangen,
Tergen het zwoegend albast van een aanbidlijke borst:
Blijven op 't dons, door den wellust, aan poezele tedere leden
Samengeschakeld, geklemd, boezem op boezem gedrukt:
Daar de begeerlijkste weelde, bij 't zuizende lippengemurmel,
't Lichaam naar 't kittlen der smart' slingert, en buigt, en verwringt:
Zinken in koesterende armen, bij 't plukken der maagdlijke rozen;
Ploegen den lieflijken beemd, d' akker, aan Cypris gewijd:
Vellen den drillenden thyrs in den bloeienden hof van Kupido:
Drinken het vuur met het oog, boezem, en lendenen, in:
Zweeten een' vruchtbaren daauw op Venus wellustigen gaarden:
Zwijmen, van oogleên en ziel even vermoeid en vermast:
Deze, en nog andre, nog meer, nog onuitspreekbrer genuchten,
Zijn aan de zulken vergund, wie Cytheréa bemint!
Minder gelukkig dan zij, ô genieten wij 't ijdel genoegen
Van eene onvruchtbare minn', zoo ons 't genot is verboôn.
1781.
|
|